Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

GASTVRIJHEID

betekenis & definitie

is een deugd, die van verschillende vroegere volken, Germanen, Grieken, Romeinen, maar ook van Arabieren en van talrijke zgn. primitieve volkeren geprezen wordt. Men dient dan deze term niet op te vatten als een betonen van gastvrijheid aan ieder die zich als gast aanmeldde, maar als een bijzondere heilige plicht ten opzichte van hem, die als gast was opgenomen. Gast is etymologisch hetzelfde woord als (Latijn) hostis: de vreemdeling was in de allereerste plaats een vijand, maar kon als gast worden beschouwd.

Wantrouwend was men van nature tegen de onbekende vreemdeling, maar het was meermalen noodzakelijk hem in huis op te nemen. Dit echter is alweer niet een bewijzen van beleefdheid, zoals wij dit zullen opvatten, maar een handeling, die gevaarlijke consequenties voor het huis en zijn bewoners hebben kon. De woning is een heiligdom, waarin de aan de familie gebonden zegen zich manifesteert aan mens, dier en ding. De vreemde staat daarbuiten, kan zelfs door de hem eigen krachten daarop een nadelige invloed uitoefenen.

Vandaar dat men een vreemde niet gaarne in zijn woning opnam en de gast ook niet al te lang wenste te herbergen. Daartegenover staat dat de vreemdeling, die aan de deur zich meldt, een afgezant Gods kan wezen. „Hoe velen hebben ongemerkt een engel geherbergd.” In de verhalenschat van zeer vele volken vinden we het verhaal van de „goddelijke gast” terug, die, door de rijke verstoten en door de arme liefdevol opgenomen, deze laatste zegen schenkt.Het hoogste zinnebeeld der gastvrijheid is het gemeenschappelijk genoten maal; dit verenigt de deelnemers in onaantastbare broederschap. De vijand, zelfs ook in onwetendheid toegelaten tot de maaltijd, is daardoor gast geworden, die men tot alle prijs moet beschermen en verdedigen. Caesar en Tacitus prijzen om strijd de gastvrijheid van de Germaan, die zo ver gaat, dat zij hun leven voor de gast op het spel zetten en hun eer er mede gemoeid is.

Treffende voorbeelden van gastvrijheid vindt men in de literatuur der Oudheid. Diomedes wil Glaukos niet doden (Ilias VI, 255 vlgg.), zoals in de Langobardische sage Turisind de moordenaar van zijn zoon als gast verdedigt tegen de woede van zijn eigen mannen. De IJslandse saga’s vertellen menig voorbeeld van de gevaren, waarin een onberaden aangeboden gastvrijheid de gastheer storten kan; zij tonen ons echter ook gevallen, waarin de om gastvrijheid smekende aan de deur werd afgewezen. Men wist maar al te goed, waartoe men zich verplichtte, om die niet aan de eerste de beste weg te schenken.

De gastvrijheid had dus niet het altruïstische karakter, dat wij er in plegen te zien; zij was zelfs in zeker opzicht een door zelfbehoud geboden noodzaak; wie de gast niet als een huisgenoot beschermde, verbrak de huisvrede en bracht de zegen, die in de familie werkzaam en waarin de gast was opgenomen, in gevaar.

< >