De gasmeter is een meetwerktuig, waarmede een verbruikte hoeveelheid gas direct wordt afgemeten. Bij de meting wordt al het gas door beweegbare meetkamers of meetkamers met beweegbare wanden gevoerd, die zich onder druk van het gas beurtelings vullen en ledigen, terwijl de beweging door een mechanisme overgebracht wordt op een telwerk, zgn. volumemeting.
De gasmeter, welke op deze principes berust is officieel erkend in die zin, dat de IJkwet dit meetwerktuig voor de verkoop van gas voorschrijft.De gasmeters zijn te onderscheiden in: a. Natte gasmeters; b. Droge gasmeters. Deze laatste kunnen worden verdeeld in: schuivenmeters, kleppenmeters, rotormeters.
NATTE GASMETERS
In Engeland, de bakermat van de gasindustrie, werd in 1813 door Samuell Clegg de eerste natte gasmeter geconstrueerd.
Deze gasmeter bestond uit een cylindrische trommel tot een bepaald niveau met water gevuld, welke trommel door schotten in twee meetkamers was verdeeld. De meter, welke ten gevolge van te grote weerstand, waardoor hij „trok”, niet voldeed, werd in 1819 door Malam verbeterd.
Door een spiraalsgewijze plaatsing van schotten, welke de meter in vier kamers verdeelden, werd de weerstand aanmerkelijk verminderd, maar het trekken bleef een hinderlijk gebrek. Dit gebrek werd door Grossley opgeheven. De natte gasmeter volgens Crossley voldeed aan alle redelijke eisen en heeft zich tot op de huidige dag gehandhaafd, zij het ook dat hij thans nagenoeg door de droge meter verdrongen is.
DROGE GASMETERS
1. Schuivenmeters
De droge gasmeter werd in 1820 door Malam geconstrueerd. Na nog enkele tussenvormen vond de droge meter eerst toepassing op ruimer schaal, nadat die meter volgens Croll in 1840 was gepatenteerd. Deze meter heeft de strijd tegen de natte gasmeter gewonnen en neemt tegenwoordig in elke woning zijn bescheiden maar noodzakelijke plaats in. De grondvorm van de droge meter, een paar uit leer en metaal samengestelde balgen, die zich beurtelings vullen en ledigen en een verdeelkamer met door een krukas gedreven schuiven, zich heen en weer bewegende over spiegels — op de wijze van de stoomschuif —, die de gasstroom regelen, is op enkele kleine wijzigingen na, die in de loop der jaren zijn verschenen, behouden gebleven.
De droge meter bezit niet de constantheid van de natte gasmeter. Het leer der balgen is een veranderlijk onderdeel.
Bij de droge gasmeter, systeem Haas, heeft men getracht, door het veranderlijke leer zoveel mogelijk door metaal te vervangen, de inconstantheid op te heffen. Voor de practijk zijn beide systemen voldoende constant; de meters moeten periodiek worden schoongemaakt en hersteld en de duur van die periode hangt in belangrijke mate van de kwaliteit van het leer af. Voorts is door invoering van standaardmeters het aantal typen van nieuwe meters beperkt, terwijl men thans door normalisatie tot een drietal typen gasmeters voor woninggebruik tracht te komen.
2. Kleppengasmeters
Een meter met een balg en kleppen werd in 1920 voor het eerst in Zweden geconstrueerd. Door de beweging van de balg wordt een veer gespannen, die aan het eind van de slag vrijkomt en de kleppen plotseling omschakelt.
3. Rotormeters
De Rotormeter is ca 1930 uit Amerika gekomen en in Nederland als Connersville-meter bekend. De meting van het gas geschiedt in kamers, welke door rotors, die in tegengestelde richting binnen een paar halve cylinders draaien, worden gevormd. Aangezien er tussen rotors onderling en tussen rotor en cylinderwand enige speling dient te zijn, moet de meter enigszins inwendig lek wezen (de zgn. slip). Dientengevolge is de meter voor geringe doorstromingssnelheid van het gas niet bruikbaar.
Het meten van gas kan ook indirect geschieden. De indirecte gasmeting is echter niet voor handelstransacties toegelaten; zij vindt alleen toepassing waar zulke transacties niet in het geding zijn, zoals in gasfabrieken, voor de controle van eigen productie.