Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

GASMOTOR

betekenis & definitie

een verbrandingsmotor van het mengsel-comprimerende type, waarbij in plaats van een vloeibare, gebruik gemaakt wordt van een gasvormige brandstof, zoals stadsgas, cokesovengas, hoogovengas, generatorgas, aardgas, rioolgas en moerasgas.

De ontwikkeling van de verbrandingsmotor is begonnen met de gasmotor (Lenoir 1860 en Otto 1867). Otto kwam in 1876 uit met een viertakt gasmotor, het voorbeeld voor de latere ontwikkeling van de Dieselmotor. Tot ca 1900 werden er zeer vele gasmotoren gebruikt, vooral in de kleine industrieën, later vervangen door electromotoren. Zij gebruikten het stads- of lichtgas als brandstof.

Het lichtgas was voor grotere motoren echter een te dure brandstof. De Engelsman Emerson Dawson maakte een gasgenerator-installatie, waardoor het mogelijk werd ter plaatse op betrekkelijk goedkope wijze gas te fabriceren uit anthraciet of cokes. Later geheel verdrongen door de Dieselmotor, die veel eenvoudiger in de bediening bleek te zijn. Omstreeks dezelfde tijd bleek, dat hoogovengas een goede brandstof was voor grote gasmotoren.

Vooral in Duitsland werden toen enorme machines geconstrueerd voor de grote staalfabrieken; tot 10000 pk (Demag, Deutz, M.A.N.). Zij werden speciaal voor de grote luchtpompen van de hoogovens gebruikt en tevens voor stroomopwekking voor de rest van het bedrijf. Sinds ca 1930 worden gasmotoren in zeer grote aantallen gebruikt op de olievelden voor de aandrijving van pompen en lierinstallaties. Grote gasmotoren zijn speciaal ook bij de olieraffinaderijen in gebruik, omdat daar steeds gasvormige brandstoffen vrijkomen; deze bevatten methaan, propaan en butaan.

In Wereldoorlog II werden in Europa zeer vele benzine- en Dieselmotoren verbouwd tot gasmotoren en voorzien van een zuiggasgenerator; dit was echter uitsluitend een gevolg van het gebrek aan vloeibare brandstoffen. Het werd toen nog eens te meer duidelijk, dat zelfs bij eventueel lagere prijs van langs deze weg geproduceerde brandstoffen, dit voordeel geheel wegvalt door de veel omvangrijker onderhoudszorgen van een dergelijke installatie.

Constructief wijken de gasmotoren niet veel af van de benzinemotoren. Men heeft een regelorgaan nodig voor de menging van lucht en gas in plaats van een voor benzine. Dit kan geschieden door middel van kleppen, schuiven of kranen en geschiedt tegenwoordig veelal voor de 4- of meer cylindermotor door een gascarburator; ontsteking met magneet en bougie. De gasmotoren voor olieterreinen moeten zeer betrouwbaar zijn en vrijwel geen onderhoud vereisen; dit is de reden, dat slechts enkele fabrieken dergelijke motoren bouwen.

Ingersoll-Rand (U.S.A.) en Thomassen (Ned.) hebben een wereldnaam gekregen op dit gebied.

Lit.: Adolf Schnürle, Die Gasmaschine (1939) (Serie Die Verbrennungskraftmaschine door prof. dr Hans List, Wien); Tijdschrift: Gas and Oil Power (London).

< >