(Chenopodium L.) is de naam van een plantengeslacht met ca 80 soorten uit de familie der Chenopodiaceeën. Het zijn meest kruiden met driehoekig-rhombische, bochtig getande tot bijna veerspletige bladeren, groenachtige, in dichte, gewoonlijk weer tot rijkere bloeiwijzen verenigde, kluwens zittende bloempjes en met platte, eenzadige vruchtjes, die ten minste ten dele door de bloemdekblaadjes omsloten blijven. De in Nederland voorkomende soorten zijn meest onkruiden op bebouwde grond, gaarne ook op grond, die rijk is aan zouten, zo chloriden als nitraten, dus mestvaalten enz.
Het bekendst zijn wel: de bijna cosmopolitische, steeds i-jarige C. album L. (witte ganzevoet), met ten minste aan de onderzijde iets witmelige bladeren; de bijna steeds rood aangelopen C. rubrum L. (rode ganzevoet); C. polyspermum L. (korrelganzevoet), met gaafrandige bladeren, gemakkelijk van de beide vorige soorten te onderscheiden door de losse bloeiwijze en het open bloemdek om de vrucht; en de overblijvende C. Boms-Henricus L. (Goede Hendrik) met driehoekig spiesvormige, gaafrandige bladeren en tot een eindstandige lange pluim verbonden bloeiwijzen. De jonge loten van laatstgenoemde soort, ook van C. album, zijn als groente (wilde spinazie) te gebruiken, de zaden van C. album wegens hun rijkdom aan zetmeel. De zeldzamere, door trimethylamine naar rottende haringen riekende C.
Vulvaria L. (stinkganzevoet) werd vroeger tegen krampen gebruikt. Adventief is een paar malen gevonden de C. Quinoa Willd. of gierstmelde, die in de Andes van Peru een gewichtig cultuurgewas is om de zetmeelrijke vruchten. De veel gekweekte C. ambrosioides L. of welriekende ganzevoet, uit tropisch Amerika, bijna citroenachtig riekend, levert de als opwekkend en maagversterkend middel in gebruik zijnde Mexicaanse thee, de variëteit anthelminticum er van een wormverdrijvend middel, meest in de vorm van Chenopodium-olie. De sterk aromatische C.
Botrys L., uit Zuid-Europa en de Oriënt, met bochtig veerspletige bladeren en een trosvormige bloeiwijze, vindt eveneens toepassing in de geneeskunde, daarnaast als middel tegen motten, waarom zij wel in boerentuintjes wordt gekweekt. Ten slotte zij gewezen op twee soorten uit Zuid-Europa, zeldzaam ook in Nederland gevonden, waarbij het bloemdek tijdens de vruchttijd sappig en rood wordt, nl. C.foliosum Aschrs. (syn.virgatum Ambr.), met in de bladoksels zittende bloemkluwens, en C. capitatum Aschrs., met grotere, tot een onbebladerde schijnaar verbonden kluwens, die hier en daar onder de naam aardbeispinazie als groente worden gekweekt.