Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 06-08-2022

Friedrich adolf trendelenburg

betekenis & definitie

Duits wijsgeer (Eutin 30 Nov. 1802-Berlijn 24 Jan. 1872), was van 1833 af professor in de filosofie en paedagogie te Berlijn. In zijn Logische Untersuchungen (1840) keerde hij zich tegen het vooroordeel, dat iedere denker weer geheel van voren af aan met de wijsbegeerte zou moeten beginnen.

Hij stelde dat de filosofische methode analytisch moet zijn, en dat er evenmin een volmaakt systeem als een absolute methode of filosofie kan bestaan. Hij is daarom een verbitterde tegenstander van Hegel en zijn van misverstand blijk gevende critiek op Hegel heeft sterke invloed uitgeoefend op Kierkegaard. Trendelenburg’s eigen filosoferen houdt zich aan de „blijvende resultaten der historische ontwikkeling, die hun klassieke uitdrukking bezitten in het Platoons-Aristotelisch systeem”. Zijn „organische beschouwingswijze” beziet de wereld uit het gezichtspunt van het doel, verklaart de delen uit het geheel en ziet in de werkoorzaken slechts de drijfkrachten voor ideële doeleinden. In de filosofie heerst uiteindelijk slechts strijd tussen organische en mechanische systemen. De organische systemen hebben hun voltooiing in de ethische wereld met haar realisering van doeleinden. Het ethische doel rust in de idee van de humaniteit, concreet gedacht als vervlechting van staat en geschiedenis. In de staat realiseert zich de universele mens in de individuele vorm van het volk. Met dit nieuwe Aristotelisme heeft Trendelenburg de waardering van Aristoteles in Duitsland overwegend beïnvloed. Fr. Brentano behoort tot zijn rechtstreekse leerlingen.Bibl.: Logische Untersuchungen (2 dln, 1840); Erläuterungen zu den Elementen der Aristotelischen Logik (1842); Die logische Frage in Hegels System (1843); Die sittliche Idee des Rechts (1849); Gesch. der Kategorienlehre (3 dln, I855-’67) ; Naturrecht auf dem Grunde der Ethik (1860).

Lit.: P. Petersen, Die Philosophie T.’s (1913); F. Feldmann, Der Preussische Neuhumanismus, dl I (1930).

< >