(Stockholm ca 1615 - na 1675), voer in dienst van de Oostindische Compagnie naar Indië en maakte daar een vlotte promotie. Van 1644 tot 1647 was hij tweede opperkoopman van het kasteel te Batavia; van 1647 tot 1648 en wederom van 1652 tot 1653 opperhoofd van de handel in Japan.
Na enige jaren op Formosa werkzaam te zijn geweest als „secunde” volgde in 1656 benoeming tot gouverneur van dit belangrijke gewest. Als zodanig drong hij er bij de Bataviase regering krachtig op aan het eiland duchtig te versterken, daar hij aanvallen van de Chinese piraten vreesde (z Coxinga). Zijn voorganger evenwel, Nicolaas Verburgh, die nu zitting had in Rade van Indië en hem haatte, wist al zijn aanvragen te doen afwijzen onder voorwendsel dat Coyett een lafaard was, wiens voorstellen uitsluitend door vrees waren ingegeven. Eerst toen Coxinga met 25 000 man op het eiland was geland, zond men van Batavia een hulpvloot, die te laat kwam.
Coxinga trad met de uiterste wreedheid op, zowel tegen de inheemsen als tegen de Hollandse gevangenen (z Hambroeck). Ten slotte moest de bezetting zich op 1 Febr. 1662 overgeven; Coyett wist daarbij vrije aftocht voor de bezetting te bedingen.Van landverraad beschuldigd werd hij te Batavia voor de Raad van Justitie gedaagd en tot levenslange verbanning op Poeloe Ai veroordeeld. Vrienden en verwanten zaten echter niet stil en wisten zelfs stadhouder Willem III te overtuigen, dat hier onrecht was geschied. Op diens voorspraak schonk de Compagnie hem in 1675 gratie en hij vertrok in volle eer naar patria, id. als „voorzitter in de cajuyt”. Zijn in 1650 op Formosa geboren zoon Balthasar bracht het in de dienst van de Compagnie tot gouverneur, eerst van Banda, later van Ambon.
DR F. W. STAPEL
Lit.: G. E. S. (Coyett et socii?), t Verwaerloosde Formosa (Amsterdam 1675); De Zeeuw, De Hollanders op Formosa, 1624-1662 (Amsterdam 1924); Campbell, Formosa under the Dutch (London I903).