Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

Franz BRENTANO

betekenis & definitie

(Marienburg, bij Boppard, 16 Jan. 1838 — Zürich 17 Mrt 1917), oorspronkelijk R.K. theoloog — in 1864 werd hij tot priester gewijd — trad vrij spoedig uit de R.K. Kerk; hij werd in 1872 hoogleraar in de wijsbegeerte te Würzburg.

In 1873 legde hij dit professoraat neder, werd in 1874 gewoon hoogleraar in hetzelfde vak aan de universiteit te Wenen, legde ook hier zijn ambt neer en leefde er vervolgens als privaat-docent. In 1895 vestigde hij zich te Florence.Brentano heeft grote invloed gehad op de voorbereiding van de zgn. fenomenologische wijsbegeerte en van de nieuwere totaliteitspsychologie (z psychologie, geschiedenis der). De wijsgeren Husserl, Meinong en Stumpf zijn van hem uitgegaan. Brentano’s scholastieke vorming is ook in zijn later werk te bespeuren. In de psychologie brak hij met de opvatting, dat de psychische verschijnselen bewustzijnsinhouden zijn, die zich met elkaar verbinden.

Het zijn integendeel functies of „Akte”, die een intentioneel karakter hebben, d.w.z. zich betrekken op een object; zij zijn te onderscheiden in voorstellingen, gemoedsbewegingen (van liefde of haat) en oordelen. Ook de logica wil Brentano hervormen. De oordelen zijn geen voorstellingen, doch vormen een eigen klasse. Het bewustzijn van existentie komt er bij.

In de ethiek is Brentano intuïtionist en keert hij zich tegen wat hij Kant’s subjectivisme acht. Hij is een theïsme als metafysische hypothese blijven leren.

Bibl.: Ueber die mannigfache Bedeutung des Seienden nach Aristoteles (1862); Psychologie des Aristoteles (1867); Psychologie vom empirischen Standpunkte (1874); Der Ursprung sittlicher Erkenntnis (1889); Das Genie (1892); Ueber die Zukunft der Philosophie (1893); Die vier Phasen der Philosophie (1895) ; Untersuchungen zur Sinnespsychologie (1907); Von der Klassifikation der psychischen Phänomene (1911); Aristoteles’ Lehre vom Ursprung des menschlichen Geistes (1911); Aristoteles und seine Weltanschauung (1911); Die Lehre Jesu (1922); Versuch über die Erkenntnis (1925); Vom sinnlichen und noetischen Bewusstsein (1928).

Lit.: O. Kraus, Fr. Br. (1919); Idem, Br.’s Stellung zur Phänomenologie und Gegenstandstheorie (1924); F. W. v.

Hoppenstedt, F. Br.’s Kantkritik. Diss. Kiel (1933); J.

A. Stellwag, De zedelijke waardetheorieën van Spranger, Br. en Meinong (1941).

< >