Zweeds-Fins dichter (Uleåborg 9 Febr. 1772 -Hernösand 14 Aug. 1847), studeerde te Åbo in de theologie en wijsbegeerte en werd er in 1792 docent. In de jaren 1795 en 1796 maakte hij een reis door Denemarken, Duitsland, Nederland, Frankrijk en Engeland.
In 1798 werd hij benoemd tot hoogleraar in de geschiedenis der letterkunde, welke leeropdracht hij twee jaar later met die voor de geschiedenis der zedeleer verwisselde. Toen Finland aan Rusland onderworpen werd, begaf hij zich naar Zweden, werd in 1810 predikant te Kumla in Närke, in 1823 te Stockholm en in 1834 bisschop van Hernösand. Hij was van 1824-1834 secretaris der Zweedse Academie. Zijn gedichten onderscheiden zich door eenvoud, bevalligheid en zoetvloeiendheid; hij is de eerste Zweedse dichter, die over kinderen dicht. Beïnvloed door de Duitse romantiek behoorde hij tot de moderne richting, al sloot hij zich niet bij de Fosforisten aan.Bibl.: Skaldestycken (7 dln, 1824-1861). Proza: Minnesteckningar (1848—1860, levensbeschrijvingen van merkwaardige Zweedse mannen behelzende); Predikningar (5 dln, 1841-1845); Strödda Predikningar (1852).
Lit.: E. Hällström, F. M. F. (Helsinki 1905) ; Dikter, psalmer, tal och brev, o. red. v. T. Bohlen (Helsinki 1947).