Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

Franciscus GOMARUS

betekenis & definitie

Nederlands godgeleerde (Brugge 30 Jan. 1563 - Groningen 11 Jan. 1641), studeerde te Straatsburg onder Joh. Sturm, vervolgens te Neustadt onder Fr.

Junius en de Heidelberger professoren Ursinus en Zanchius, ten slotte te Oxford en te Cambridge. Na van 1587 af predikant te zijn geweest in Frankfort a.d. Main, ontving hij in 1594 een benoeming als hoogleraar te Leiden, waar hij in de eerste jaren tevens predikant was. Hij bestreed het Socinianisme en werkte als revisor aan de voortzetting van Marnix’ bijbelvertaling.

Hoewel Gomarus zich aanvankelijk had verzet tegen de benoeming van Arminius als hoogleraar, kon hij zich na enige samensprekingen daarmee toch verenigen. Maar in 1604 lieten de beide professoren door hun studenten stellingen verdedigen over het leerstuk der praedestinatie en daarmee ontbrandde het geschil, waarvan zich weldra de partijschap onder studenten en predikanten meester maakte. Tegenover Arminius, die leerde dat God van eeuwigheid had vastgesteld, dat Hij degenen, die uit vrije wil zich bekeerden en in Christus geloofden het eeuwige leven zou schenken, doch de hardnekkigen zou straffen, stelde Gomarus, dat God in zijn eeuwig besluit sommigen tot geloof en tot het eeuwige leven had bestemd en voor afval bewaarde, anderen daarentegen in hun verdorvenheid en verdoemenis liet. Doordat de Gomaristen de bijeenroeping van een nationale synode verlangden, werd de regering in de zaak gemengd.

Enige besprekingen voor de Hoge Raad schenen aanvankelijk tot beslechting van de twist te zullen leiden, maar wakkerden deze ten slotte eerder aan. Na Arminius’ dood (1609) ontstond een pennestrijd tussen Gomarus en Bertius, naar aanleiding van de lijkrede van de laatste op Arminius.Uit protest tegen de op handen zijnde benoeming van Conrad Vorstius in Arminius’ plaats nam Gomarus in 1611 ontslag als professor en werd predikant te Middelburg, waar hij aan het aldaar gestichte contra-remonstrantse Collegium Theologicum doceerde. In 1615 werd hij hoogleraar te Saumur, kreeg daar een geschil met Du Plessis Mornay en aanvaardde in 1618 een professoraat te Groningen. Als afgevaardigde ter Nat. Synode van Dordrecht (1618-’19) behoorde hij tot de supralapsariërs.

Hij werd er benoemd tot revisor voor de nieuwe vertaling van het O.T. Ijverig heeft hij ook gearbeid aan de exegese van het N.T. Tegen het einde van zijn leven raakte hij te Groningen nog in een twist over het supralapsarisme, waarin hij tevergeefs een uitspraak te zijnen gunste van de provinciale synode trachtte te verkrijgen.

Gomarus, de „hamer der Arminianen”, was een bekwaam geleerde, strikt logisch verdediger der Calvinistische leerstukken, wel opbruisend van karakter, maar in de grond afkerig van strijd, waartoe hij zich door zijn felle partijgangers evenwel telkens weer liet drijven. Zijn Opera Omnia werden in 1644 uitgegeven.

DR w. F. DANKBAAR

Lit.: Biogr. Woordenb. v. Prot. godgel. in Ned. III, blz. 285— 301; G.

P. van Itterzon, F. G. (’s-Grav. 1929), alwaar bronnen en lit.

< >