Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

Ferencz DEAK

betekenis & definitie

(Frans), Hongaars staatsman van adellijke afkomst (Söjtör, comitaat Szala, 17 Oct. 1803 - Boedapest 28 Jan. 1876), was aanvankelijk advocaat, daarna lid der rijksdag (1833-1836 en 1839-1840) en een der leiders van de liberale oppositie. In het revolutiejaar 1848 (Mrt) werd hij minister van Justitie in het ministerie-Batthyany, waarin ook de radicaal Kossuth zitting had.

Deak was in tegenstelling tot Kossuth voorstander van een gematigde politiek; toen de tegenstelling tussen de Weense keizerlijke regering en de Hongaarse vrijheidsbeweging scherp werd, trad hij af (Sept.), doch bleef aanvankelijk lid van de rijksdag. Na een vergeefse poging tot bemiddeling bij de keizerlijke veldheer Windischgratz trok hij zich terug naar zijn landgoed Kehida. Sedert 1854 leefde hij weer in Boedapest, waar hij de leider was van een liberale partij, die langs legale weg herstel wilde bereiken van de constitutie van Apr. 1848. Daar het Februaripatent (1861) van keizer Frans Jozef aan de Hongaarse zelfstandigheidsverlangens niet voldeed, zond de rijksdag op zijn instigatie een petitie aan de keizer, zonder succes evenwel.

Weldra werd de rijksdag ontbonden. In 1865, toen de regeringskoers te Wenen scheen te zullen veranderen, publiceerde hij in de Pesti Napló zijn beroemde Paasartikel, dat reeds het programma van de latere Ausgleich bevatte. De herstelde rijksdag opende op zijn voorstel onderhandelingen met de keizer. Na de Oostenrijks-Pruisische oorlog van 1866 bleek de keizer bereid aan de Hongaarse wensen tegemoet te komen.

Andrassy bewerkte samen met de Oostenrijkse minister Beust de Ausgleich van 1867 op grond van het program van Deak. Hierna trok deze zich terug uit de politiek. Hij was een staatsman, die groot aanzien en gezag genoot, na zijn dood een staatsbegrafenis kreeg en voor wie in 1887 te Boedapest een standbeeld werd opgericht.Bibl.: Ein Beitrag zum ungarischen Staatsrecht (1865); Redevoeringen (Hong.) 6 dln, uitg. d. Kónyi, Boedapest 1882, 2de dr. 1903; Brieven en Gedachten (Hong. uitg. d. Rath, resp. 1889 en 1890); Wlassics, F. D. (Budapest 1925, in Hong.).

Lit.: N. C. Balsem, F. D., in: Mannen en vrouwen van beteekenis VII, 3 (1876); Steinbach, Franz Deak (1888); Ferenczi, Leven van Deak (Hong.), 3 dln (1894) ; Springer, Die Krise des Dualismus und das Ende der Deakistischen Periode enz. (1904).

< >