In elke primitieve maatschappij is de lichamelijk zwakkere vrouw in recht en feite de ondergeschikte van de man. Dat geldt ook daar, waar het matriarchaat* heerst; immers niet de moeder zelf, maar een van haar mannelijke familieleden heeft zeggingschap over haar en haar kinderen.
Ofschoon reeds Genesis 1 in beginsel de gelijkwaardigheid van man en vrouw uitspreekt (merkwaardig genoeg wordt men bij een beroep op de Bijbel bijna altijd naar Genesis 2 verwezen, dat sterker naar mannelijk primaat heenwijst) en het Evangelie dit beginsel met nadruk bevestigt, heeft het ook in de Christelijke maatschappij, bijkans tweeduizend jaar geduurd, voordat staat en maatschappij de consequenties daarvan zijn gaan trekken. In de 19de eeuw, mede onder de langzaam doorbrekende invloed van het Humanisme, van de Renaissanceen Verlichtings-filosofie, komt een sterke beweging op, die gelijke rechten op arbeid, ontwikkeling en burgerrecht vraagt voor de vrouw als voor de man en als een van de middelen om deze eisen te realiseren een grondige verandering bepleit van meisjesopvoeding en meisjesscholen. Men noemt deze beweging Feminisme of vrouwenbeweging. Velen vatten deze woorden op als identiek. Van R.K. en Protestantse zijde wordt de eerstgenoemde naam echter afgewezen (Vgl. Feminisme als Zedelijk Vraagstuk door P. M. Franken-van Driel in Alg. Weekblad v. Chr. en Cultuur van 12 Jan. 1934). Wij behandelen dus het vraagstuk in zijn geheel onder Vrouwenbeweging.