(1) Romeinse godin van het geluk. Ca 146 v.
Chr. liet L. Licinius Lucullus na zijn veldtocht in Spanje een tempel voor haar bouwen. Vooral in de tijd van Sulla verbreidde zich haar verering. Ook Caesar vereerde haar en haar cultus was nauw aan de persoon van de keizer verbonden. Haar beeld ziet men veel op keizerlijke munten. Haar attributen zijn een herautstaf en een hoorn des overvloeds.(2) Heilige, stierf volgens een oude overlevering in 162 de marteldood te Rome, samen met haar zeven zoons, die zijzelf tot het laatste ogenblik bleef aansporen om onverschrokken het geloof in Christus te belijden. Doch waren het haar zoons en zijn die zeven samen met haar gestorven? Merkwaardig is, dat zij in vier verschillende catacomben begraven werden: Felix en Philippus in het Coemeterium Priscillae, Martialis, Vitalis en Alexander in het Coemeterium Jordanorum, Januarius in het Coemeterium Praetextati en Sil(v)anus in het Coemeterium Maximi. Naast deze laatste lag de H. Félicitas. In het begin volgens normaal gebruik, werden deze Heiligen afzonderlijk gevierd, volgens de plaats, waar zij begraven waren. Doch reeds vroeg heeft men op 10 Juli het feest van de zeven broeders en op 23 Nov. het feest van de moeder alleen gesteld. De H. Gregorius de Grote en de H. Petrus Chrysologus zijn overtuigd geweest, dat de H. Félicitas samen met zeven zoons voor Christus gestorven is en hebben ook in die zin gepreekt.
Lit.: I. Führer, Ein Beitrag zur Lösung der Felicitasfrage (Leipzig 1890); K. Küstle, Hagiogr. Studiën über die Passio Felicitaticum filiis VII (Paderborn 1894) ; H. Leclercq, Dict. d’Archéol. chrét. et de Liturgie, dl V, blz. I, col. 1259-1299.