Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

FÉLIBRIGE

betekenis & definitie

naam van de letterkundige groep en beweging, die 21 Mei 1854 te Font-Ségugne in Provence gesticht werd door zeven jonge dichters, Roumanille, Mistral, Mathieu, P. Giera, Aubanel, J.

Brunet en A. Tavan. De naam is afgeleid van félibre, een onbekend woord dat Mistral in een oude tekst gevonden had, waar gesproken werd van Jezus in de Tempel „emé li set felibre de la lei”, met de zeven wetgeleerden, verklaarde men; waarschijnlijk echter is de tekst corrupt en moet men lezen „emé lo sefer, libre de la lei”, met de sepher, Hebreeuws woord dat betekent wetboek! Hoe het zij, met geestdrift werd de naam aanvaard. Het doel was het Provençaals weer in ere te herstellen en het de plaats terug te geven die het in de 12de eeuw ten tijde van de troubadours had bekleed. De taal was in talrijke sterk van elkaar afwijkende patois uiteengevallen, de plaats van het Algemeen Beschaafd was door het Frans ingenomen, geschreven werd het Provençaalse alleen voor volksliedjes en verhaaltjes, vol ontleningen aan het Frans en zonder vaste schrijfwijze. De félibres voerden een vereenvoudigde spelling in, zo schrapten zij bijv. van de onbepaalde wijs cantar en van het verleden deelwoord cantat de slotmedeklinkers r en t, die niet meer worden uitgesproken; door hun Armana prouvençau (Provençaalse almanak) en bladen als L’Aiòli verspreidden zij hun denkbeelden en voedden het volk op tot liefde voor zijn taal en zijn geschiedenis. Mistral gaf een groot woordenboek uit, dat hij heel karakteristiek Trésor dóu Félibrige noemde, en bewees metterdaad dat het Provençaals als literaire taal niet voor het Frans behoefde onder te doen.Van Avignon uit breidde de beweging zich uit over geheel Zuid-Frankrijk: in Marseille, Nimes, Montpellier, Toulouse, in de Pyreneeën en in Limousin vormden zich geestdriftige groepen van schrijvers die, vaak naast het Frans, in het Provençaals schreven en zich bij de Félibrige aansloten ; in Marseille zien we de Escolo de la Mar met Valère Bernard, in Languedoc Auguste Fourès, in Limousin Joseph Roux, in Auvergne Vermenouze. Onder de félibres van de eerste generatie noemen we nog Joseph d’ Arbaud, Felix Gras en Charloun Rieu, onder die van de jongere Marius André, Peire Devoluy en Marius Jouveau. Met de Catalanen, o.a. met Victor Balaguer, die heel wat verder waren met hun strijd tegen het Castillaans, sloten de félibres broederschap, en geestdriftig zongen zij bij hun feestmalen het door Mistral gedichte Coupo Santo (heilige beker).

De eerste félibres waren voor het merendeel goed R. Kath. en conservatief, al waren zij ruim genoeg om ook een boer als Tavan en een socialist als Brunet in hun midden op te nemen. Bij de tweede generatie van de félibres werd het politieke element sterker en traden de „Rouges du Midi” meer op de voorgrond: de liefde tot hun taal, die door het centraliserende Parijs niet op de scholen werd toegelaten, leidde tot federalistische en zelfs separatistische neigingen (z Provençaalse taalstrijd); reeds in Mistral trouwens is dit streven in kiem aanwezig, zo in La Coumtesso met zijn opzwepend refrein.

Maar reeds gedurende het leven van Mistral verhieven zich stemmen tegen de pretentie van de félibres om de taal en de spelling van hun patois op te willen leggen aan geheel Zuid-Frankrijk. Vooral in Languedoc met zijn belangrijke cultuurcentra als Toulouse en Montpellier werden die stemmen hoe langer hoe luider. De term Provençaals, die zowel de taal van Provence als die van geheel Zuid-Frankrijk aangeeft, werd verworpen en een nieuw woord gefabriceerd occitan, afgeleid van oc (ja), dat o.a. gebruikt wordt in de uitdrukking Langue d’oc tegenover langue d’ oil of langue d’ oui, waarmede de taal van Noord-Frankrijk wordt aangeduid. Een vooraanstaand romanist, prof. Jeanroy, heeft in zijn Histoire sommatie de la poésie occitane (Toulouse 1945) de term als het ware rechtsgeldigheid gegeven. Ook Provençalen van geboorte, als Camproux, hebben zich bij deze beweging aangesloten. Deze staat een meer archaïsche, etymologiserende schrijfwijze voor, die verscheidenheid van uitspraak toelaat. Zo handhaaft zij de spelling cantar en cantat en schrijft het woord „dochter” niet filho, zoals de Félibrige, maar filha, dat ieder naar zijn patois of dialect kan uitspreken als Jilla, jillo of fille (z occitan). Deze broedertwist, die soms zeer fel kan zijn (z Girard, Ismaël), tussen voorstanders en tegenstanders van de Félibrige doet ernstig afbreuk aan de zaak die beiden voorstaan.

PROF. DR K. SNEYDERS DE VOGEL

Lit.: E. Ripert, La Renaissance provençale (Paris Aix-en-Provence, 1918); Idem, Le Félibrige (Paris 1924).

< >