Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

FEEËN

betekenis & definitie

zijn vrouwelijke wezens uit de lagere mythologie, doorgaans voorgesteld als van grote schoonheid en kleine gestalte en met bovennatuurlijke gaven begiftigd. Het geloof aan feeën is afkomstig van de Kelten, die vóór de komst van de Romeinen eeuwen lang Frankrijk en Groot-Brittannië bewoond hebben en bomen en bossen, rotsen en bergen, rivieren, bronnen en meren met bovennatuurlijke wezens bevolkten.

De Romeinen hebben aan deze wezens de naam fata gegeven, meervoud van fatum (lot) en haar aldus gelijkgesteld met de lotsgodinnen, de Pareen. Evenals deze en de Nornen, mogelijk ook de Matrae, die in het begin van onze jaartelling in het Keltisch-Germaanse grensgebied werden vereerd, bezaten de feeën nl. het vermogen om aan de wieg van de pasgeborenen te verschijnen en deze haar goede gaven te brengen (Doornroosje!). Uit fata is de Franse naam fée ontstaan, die in het Nederlands en andere talen is overgenomen. De feeën komen het eerst voor in de Franse en Provençaalse letterkunde, o.a. in de ridderromans. Schoonheid en kunstvaardigheid zijn haar meest in het oog lopende eigenschappen; ook zijn ze doorgaans vriendelijk van aard en behulpzaam voor de mensen, vooral voor ongelukkigen, die ze in haar feeënrijk binnenvoeren. Tal van sagen en andere literaire scheppingen beschrijven dit rijk, beurtelings als het wonderland Avalon (in de Bretonse sagen) of het rijk van koning Oberon. Enkele feeën worden in de Ierse en de Franse letterkunde met name genoemd, o.a. Melusine, Morgue (Fata Morgana), Viviane en Galiëne. In maanlichte nachten dansen ze over de weilanden, tot ze door de nieuwsgierige blik van een mens worden opgeschrikt en wegvluchten. Terwijl de middeleeuwse dichters zich beijveren om het geloof aan feeën te verenigen met hun Christelijk geloof, zegt een Provençaalse zegswijze, dat ze verdwenen zijn sinds het Angelusklokje klept. Uit de Franse ridderromans hebben ze zich over het volksgeloof van een groot deel van Europa verbreid. In Engeland zijn ze al heel spoedig populair geworden; al in de Canterbury Tales van Chaucer (1340-1400) komen tal van feeënverhalen voor en bekend is de rol die Shakespeare ze in zijn Midsummernightsdream laat spelen. In de Franse letterkunde van de 17de en 18de eeuw waren de contes de fées zeer in trek; het woord werd zelfs de naam van het sprookje in ’t algemeen, zoals in het Engels fairy tale. Een groot aantal Franse sprookjes, ten dele echter maakwerk van bedenkelijk gehalte, werd bijeengebracht in Le cabinet des fées ou collection des contes de fées (Amsterdam 1785-1799; 41 dln). In Duitsland duikt het woord pas na 1740 op; hier heeft vooral Wieland door zijn vertaling van de Midsummernightsdream veel bijgedragen tot de verbreiding van woord en begrip, die sindsdien ook in de Duitse letterkunde een snelle opgang hebben gemaakt. Niettemin is de fee in het Duitse volksgeloof nooit populair geworden; waar ze in de sprookjes van Grimm verschijnt, is dit dan ook doorgaans onder andere namen (witte vrouwen, Vrouw Holle enz.). Hetzelfde geldt voor het Nederlandse volksgeloof. De begrippen fee en elf lopen niet zelden door elkaar (z elf).DK P. J. MEERTENS

Lit.: B. Kummer, in Bächtold-Stäubli, Handwörterb. d. dtschen Aberglaubens, II (Berlin u. Leipzig 1929-1930), kol. 12851294; K. Voretzsch, in Lutz Mackensen, Handwörterb. d. dtschen Märchens, II (Berlin 1934-1940), blz. 74-82.

< >