Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

FAASSEN

betekenis & definitie

familienaam van toneelspelers, afstammelingen van Pieter Coenraad (zich noemend Rosier naar zijn moeder Judith Rosier) Faassen, administrateur-regisseur te ’s-Gravenhage, sinds 1851 te Amsterdam (gest. 1853).

Alexander Ferdinand, zich noemend Sander (’s-Gravenhage 8 Aug. 1839 - 15 Mrt 1931), zoon van Pieter Coenraad, begon als Ieerlingdécorschilder, en debuteerde in 1856 bij de Vaudeville Français. In 1861 ging hij naar het Rotterdamsch Tooneelgezelschap onder Eduard de Vries, van 1867-1870 was hij bij Valois te s’-Gravenhage, waarna hij acht jaar in de handel is geweest. Willem van Zuylen bracht hem bij het toneel terug, in de Kleine Komedie te Rotterdam, welke hij daarna zes jaar heeft bespeeld met een eigen gezelschap, de Nieuwe Rotterdamsche Schouwburg Maatschappij ; hij was directeur, administrateur, regisseur en acteur. In 1892 trad hij toe tot het gezelschap van J. C. de Vos en W. van Korlaar in de Tivoli-Schouwburg te Rotterdam, van 1895-1913 speelde hij in de Groote Schouwburg, waarna hij tot 1917 verbonden is geweest aan Het Tooneel, directie W. Royaards; zijn gouden jubileum vierde hij in „Zenuwachtige vrouwen”. Uit het romantische genre ging hij over tot de grotere natuurlijkheid in nieuw repertoire; natuurlijke aanleg was het uitbeelden van karakterrollen, liefst met fijn-komische inslag.

Alexander jr, zich noemend Lex (Rotterdam 5 Oct. 1873 - Amsterdam 29 Sept. 1911), zoon van A. F. (na diens tweede huwelijk voerde hij tijdelijk als Alex. Post de familienaam van zijn moeder) ; was gehuwd met Mien Braakensiek. In 1891 debuteerde hij in de Kleine Komedie te Rotterdam, onder Alex. Saalborn; na engagement bij Charles de la Mar te Amsterdam kwam hij bij de Nederlandsche Tooneelvereeniging, waar hij o.a. in stukken van Heijermans heeft gespeeld.

Marie (1 Mrt 1872), dochter van A. F., zich tijdelijk noemend Marie Post of Marie Faassen-Post, eerste echtgenote van Marie J. Ternooy Apèl; debuteerde in 1889 bij Le Gras en Haspels te Rotterdam, was verbonden aan het gezelschap van Charles de la Mar te Amsterdam en werd daarna sociétaire van de Nederlandsche Tooneelvereeniging. Zij speelde later o.a. bij het Ensemble Saalborn en het Nederlands Volks-Toneel, waar zij in 1949 optrad in „Voerman Henschel”.

Pieter Jacobus, zich noemend Rosier (’s-Gravenhage 9 Sept. 1833 - Rotterdam 2 Febr. 1907), zoon van Pieter Coenraad, gehuwd met de actrice Catharina Louise van Velzen (1833-1900); begon onder Bart J. van Hove als leerling-décorschilder. In Dec. 1850 kwam hij aan de Vaudeville Français te Amsterdam, waarvan hij na de dood van zijn vader de leiding overnam; in 1854 bij A. van Lier in het Grand Théâtre; in 1861 bij Valois te ’s-Gravenhage. Van 1876 tot zijn dood was hij bij het Rotterdamsch Tooneel. Hij was een bekwaam karakterspeler, raak uitbeelder van volkstypen. Hij heeft meer dan 100 toneelstukken vertaald en enkele ook zelf geschreven, o.a. Werkstaking (opgevoerd 1866), Mams de Snorder (idem 1878) en Zwarte Griet (id. 1882). Autobiografie: Mijn Leven (Rotterdam 1897).

Bibl.: Dramatische werken (2 dln, Sneek 1883-’84).

Lit.: M. B. Mendes da Costa, Tooneelherinneringen II (1927).

< >