Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

EWE

betekenis & definitie

(1) is de naam van een Soedannegervolk in het Z. deel van Togo, naar het O. verbreid tot in Dahomé. Het Ewe is de belangrijkste van de in Togo gesproken talen, en het geldt ook buiten het eigenlijke woongebied van de Ewe-stammen als algemene verkeerstaal voor de volken langs de Slavenkust.

Het volk is over kleine rijkjes verdeeld. Een koning wordt gekozen uit de hoofden (die gedurende zijn gehele regeringsperiode een controlerende functie blijven behouden) en bijgestaan door een Raad van Notabelen, thans alles onder Europees oppertoezicht. Bij de vererving van goederen treft men een menging aan van moederrechtelijke, vaderrechtelijke en ouderrechtelijke trekken. Volgens het gewoonterecht van de Ewe kan de hele familie aansprakelijk gesteld worden voor de daden van één lid van die familie. De uitoefening van de smeedkunst is een recht van bepaalde families. Het beroep van smid gaat hier dan ook generatie na generatie van vader op zoon over. Behalve knolgewassen en peulvruchten telen de Ewe maïs en bananen, terwijl ook de oliepalm van betekenis voor de voedselvoorziening is.Lit.: A. B. Ellis, The Ewe-speaking peoples of the Slave-Coast of West-Africa (London 1890); J. Spieth, Die Ewe-Stämme (1906).

(2) ook Evhe of Ephe, is een landschap in N.W.-Afrika aan de Slavenkust, tussen de Volta en de Mono en wordt in het N. door het Akpossegebergte en in het Z. door de Baai van Benin begrensd. Daarin liggen de Engelse bezittingen aan de Quitta-Lagune, de voormalige Duitse in Togoland, de Franse bij Groot Popo (Dahomé). In uitgebreidere zin worden ook Dahomé en Abeokoeta tot aan de Ogoen tot de Ewe-staten gerekend.

< >