Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 05-01-2022

Benin

betekenis & definitie

was eertijds een negerrijk in WestAfrika aan de Golf van Benin. In 1886 kwam het land onder Brits protectoraat en vormt sedert een deel van Zuid-Nigeria.

Het heeft een oppervlakte van 21 600 km2 en telt (1941): 518000 inw. De meeste bekendheid geniet het door de uitingen van zijn zeer hoge cultuur, die is samengesteld uit oudnegride, oudmediterrane en Soedan-elementen. De dragers van deze cultuur zijn de uit het Noorden afkomstige Joruba, die omstreeks 1300 onzer jaartelling de stad-staat Benin stichtten, die om haar bouw en ligging door 17de en 18deeeuwse reizigers ten zeerste bewonderd werd, doch waarvan slechts spaarzame bouwvallen resten. De bloeiperiode van dit rijk valt tussen 1500 en 1690. Uit deze tijd dateren de figuren van steen en terracotta, aardewerk, ivoor (bewerkte siertanden in hun geheel gelaten, voorts kistjes, armmanchetten, bekers en lepels) en de voortbrengselen der bronsplastiek (in ,,cire-perdue” gegoten of geciseleerd). Deze laatste zijn van zeer bijzondere kunstwaarde; men vindt ze te Londen (Brits Museum), te Leiden (Museum voor Volkenkunde) en in talrijke Duitse openbare verzamelingen.

Na lange disputen over aard en herkomst van deze bronskunst staat het nu nagenoeg vast dat de meest volmaakte stukken stammen uit de 16de en 17de eeuw en dat in de periode na 1472 invloed van het Westen merkbaar is, niet in de eerste plaats in de stijl, doch bijzonder in de voorstellingen (mensenfiguren, klederdrachten, parasols) ; doch ook, dat reeds lang voor de komst der Portugezen het bronsgieten een hoge trap van volmaaktheid had bereikt (zeker sinds begin der 14de eeuw; F. von Luschan). Naast mensengestalten in reliëf vindt men voorgesteld hoofden van oorlogshelden of krijgsgoden, verder siervoorwerpen als armringen, bellen, pijpekoppen, vaatwerk, stelen voor messen en zwaarden enz. Hier alsook in losse sculpturen zijn diergedaanten weergegeven, gelijk luipaarden, hanen, slangenkoppen. Na 1700 geraakt deze cultuur in verval, hetgeen gepaard gaat met excessen op het toch al bloeddorstige cultuurterrein (mensenoffers door kruisiging met brading en na hypnose enz.). Zoals bij de meeste Soedanstaten groepeerde het gehele sociale en godsdienstige leven zich rondom den koning (,,oba”) en diens familie.In 1897 maakte een Engelse strafexpeditie een einde niet alleen aan het bestaan van het rijk Benin, dat bij Zuid-Nigeria werdingelijfd, maar ook aan het bestaan der gehele steedse cultuur. Op cultureel gebied valt in de laatste jaren een zekere herleving te bespeuren, die zich vooral uit in kunstig houtsnijwerk (veelal voor export naar Europa en Amerika).

PROF. DR H. TH. FISCHER

DR JOHN B. KNIPPING

Lit.: L. Frobenius, Und Afrika sprach (1912); F. von Luschan, Die Altertümer von Benin, 3 dln (1919); L. Frobenius, Atlantis X, Die Atlantische Götterlehre (Leipzig 1926); G. Einste in, Afrikanische Plastik, Orbis Pictus VII (Berlin 1921); P. A. Talbot, The peoples of Southern Nigeria (London 1926); Struck, Zur Chronologie der Benin-Altertümer, in Ztschr. f.

Ethnogr. (1923, nr 5/6); Marquart, Die Benin-Sammlung d. Reichsmuseums f. Völkerkunde i. Leiden (Leiden 1913) i Pitt Rivers, Works of Art from Benin (London 1900); H. L. Roth, Great Benin, its Customs, Art and Horrors (Halifax 1903).

< >