vroegere Duitse kolonie in West-Afrika aan de Golf van Guinee, tussen de Goudkustkolonie in het W. en Frans Dahomey in het O. Op 7 Aug. 1914 werd Togo door Britse en Franse troepen bezet en na de vrede tussen Engelsen en Fransen verdeeld.
Het Britse deel wordt, ter onderscheiding van het Franse, meestal Togoland genoemd.Het Franse Togo beslaat een smalle, langgerekte strook land van N. naar Z. met een opp. van 56 900 km2, het Britse deel is groot 30 700 km2. De totale bevolking van beide gebieden omvatte op i Jan. 1951 ruim 998000 zielen, waarvan 1443 Europeanen. Ruim 2/3 hiervan woont op Frans gebied. Het mandaat over het gehele gebied, dat in 1922 door de Volkenbond werd goedgekeurd, werd op 14 Dec. 1946 door de V.N. veranderd in het territorium Togo onder toezicht van Frankrijk en Engeland. In het Z. van het gebied wonen negers, die in hun taal verwantschap vertonen met de Bantoe’s. De belangrijkste stammen hiervan zijn de Ewe en Mina. In het N. wonen volkeren, die zowel somatisch als taalkundig sterk verschillen van die uit het Z. en veel verwantschap vertonen met de Hamietische volkeren, meer naar het N.O. De meest op de voorgrond tredende stammen van deze groep zijn de Dagomba en de Tim. De meerderheid van de bevolking is heidens, maar velen belijden ook het Mohammedanisme, terwijl in de laatste decennia het Christendom snel terrein heeft gewonnen. In 1950 waren er 116 000 R.K. en 31 200 Protestanten. De Christenen wonen vooral in de kuststreken, waar zij talrijke scholen hebben gesticht. Het klimaat is tropisch met de droogste maanden in de winter. De gemiddelde jaartemperatuur van Lomé is 26,3 gr. C.
Het iandschap, dat in het binnenland tot 1200 m rijst, is ten dele (nl. daar, waar voldoende water aanwezig is en dat is vnl. in het Z.) vruchtbaar. Maïs, yams, cassave en grondnoten worden door de inlandse bevolking verbouwd; in de bossen groeien oliepalmen en harde houtsoorten. Van meer belang dan de inheemse landbouw is de plantageverbouw onder Europese leiding van oliepalmen, koffie, cacao, katoen, rubber en copra. Deze laatste producten vormen ook het grootste bestanddeel van de uitvoer van Togo. De bevolking heeft grote aanleg voor kunstzinnig weven, pottenbakken, houtsnijwerk en smeedwerk. Mijnbouw wordt tot nog toe niet door Europeanen uitgeoefend, maar de inheemsen smelten ijzer, waarvan het territorium grote hoeveelheden bevat.
Het Britse gebied van Togo grenst niet aan zee, zodat de enige havenstad op Frans terrein ligt, nl. de hoofdstad Lomé met 32 800 inw. in 1951. Enkele andere plaatsen van enig belang zijn de hoofdstad van het Britse gebied, Ho (8000 inw.) en voorts Hohoe en Jendi op Brits en Anecho, Palimé, Atakpamé, Sokodé en Sansanné op Frans gebied. Alleen in het Franse gebied zijn spoorwegen met een gezamenlijke lengte van 400 km. Er gaan drie spoorlijnen van Lomé naar het binnenland, een naar Blita, een naar Palimé en een naar Anecho.