naam van verschillende bisschoppen.
1. Van Antiochië, afkomstig uit Sida in Pamphylië, eerst bisschop van Barea in Syrië en van 324 tot 330 Patriarch van Antiochië. Hij nam een voorname plaats in op het Concilie van Nicea, waar hij volgens Theodoretus (H.E. 1,6,) de openingsrede hield. Vurig bestreed hij het opkomend Arianisme in zijn bisdom en in gans Syrië en verwijderde alle verdachte personen uit zijn clerus. Toen in 330 de partij van de Semi-Arianen, met Eusebius van Nicomedië aan het hoofd, de overhand behaalde aan het hof van Constantijn, zodat verschillende tegenstanders van het concilie van Nicea uit de ballingschap teruggeroepen werden, wilde hij met deze geen gemeenschap hebben. Ten onrechte beschuldigd van slechte levenswandel en Sabellianisme. werd hij door de Synode van Antiochië in 330 uit zijn ambt ontzet, en door Constantijn als oorzaak van oproer naar Thracië verbannen, waar hij waarschijnlijk vóór 337 stierf. Gedurende 30 jaar zou Antiochië door Ariaanse bisschoppen bestuurd worden. Een deel van de kerk bleef trouw aan Eustathius en vormde onder de presbyter Paulinus de partij van de Eustathianen, welke eerst tegen eind 5de eeuw geheel verdween.
Eustathius was volgens Zozomenus (H.E., 1,2; II.19) een merkwaardig klassiek schrijver; slechts één werk De engastrimytho is volledig bewaard (P.G. t. XVIII,c. 613-674; heruitg. E. Klostermann, 1912). Van zijn andere werken zijn slechts fragmenten verzameld in Migne, P.G.,t.XVIII,c. 675-695. Zijn feest als heilige wordt op 16 Juli gevierd.
PROF. DR F. RAEYMAEKERS O. CAP.
Lit.: F. Cavallera, Le Schisme d’Antioche (Paris 1905); F. Zoepfl, Die trinitar. u. christolog. Anschauungen des E., in Theol. Zschr. 104 (1923)» 170-210; R. V. Sellers, E. and his place in the Early Hist. of Chxistian Doctrine (Gambridge 1928); S. Salaville, in: Dict. Théol. Cath., t. V (1924), 1554-’65; W. Brockmeier, De S. Eustathii episcopi Antiocheni dicendi ratione (Lipsiae 1932).
2. Van Sebaste (in Cappadocië ca 300 - na 377), bevorderde als streng asceet het monnikenwezen in geheel Klein-Azië; zijn volgelingen vooral waren met zulk een ijver bezield, dat hij met zijn vriend Aërius wegens onvoorwaardelijke verwerping van het huwelijk en van het eigendomsrecht door de Synode van Neocaesarea en van Gangra (342) werd aangeklaagd en door de Synode van Antiochië veroordeeld. Niettegenstaande deze veroordeling werd hij in 356 aartsbisschop van Sebaste, doch spoedig, in 358, wegens dogmatische dwalingen door de Synode van Miletene uit zijn ambt ontzet. Zijn ideaal van asceet buiten beschouwing gelaten, blijkt Eustathius een onstandvastige persoonlijkheid te zijn; nu eens leerling van Arius, om kort daarna weer de leer van Nicea te ondertekenen. Fr. Loofs heeft vruchteloos getracht hem in ere te herstellen. Samen met Basilius van Ancyra hield hij de rechtervleugel van de homeousianen en bestreed Aëtius; als afgezant van de keizer nam hij deel aan de Synode van Ancyra (358) en van Seleucië (359), waar het homeousianisme zich bevestigde. Na enige tijd scheen hij de leer van Nicea te benaderen, doch keerde spoedig tot de homeousianen terug, wier Synode van Lampsacus (365) hij leidde. In 365 verbannen, reisde hij in opdracht van verscheidene kleine Synoden van de homeousianen in 366 naar Rome om aan P. Liberius hun instemming met de leer van Nicea kenbaar te maken. Sinds 357 onderhield Eustathius nauwe betrekkingen met de H. Basilius, tot hij in 373 de leiding nam van de Pneumatomachen, die op de Synode van Cyzikus (376) de H. Geest een schepsel noemden.
PROF. DR F. RAEYMAKERS O. CAP.
Lit.: P. Allard, S. Basile (Paris 1899); Fr. Loofs, Eust. v. Sebe und die Chronologie der Basilius-Briefe. Eine patristische Studie. (Halle 1898); Héfelé-Leclercq, Hist. des Conciles, 1.1, p. 1029; S. Salaville, Eusthate de Sébaste, in Dict. Théol. Cath., t. V*, c. 1565-1571.
3. Van Thessalonike, in 1175 tot aartsbisschop van deze stad (tegenwoordig Saloniki) benoemd, schrijver van theologische en historische werken, op zijn eigen tijd betrekking hebbend, tevens geleerd bestuurder van de klassieke Griekse literatuur, van wie wij een uitgebreide commentaar op de Ilias en de Odyssee bezitten, vooral van waarde wegens de verwerking van de antieke bronnen, die voor een deel niet meer bewaard zijn. Hij stierf te Thessalonika ca 1194.
Bibl.: Commentarii ad Homeri Odysseam, ed. G. Stallbaum (2 dln, Lipsiae 1825-’26) ; Idem, ad Homeri Iliadem, ed. G. Stallbaum (4 dln, Lipsiae 1827-’30); Opuscula, ed. Th. L. F. Tafel (Francofurti a. M. 1832).