Wanneer een gesmolten mengsel van twee stoffen A en B wordt afgekoeld, zal daarbij eerst hetzij A. hetzij B uitkristalliseren. De overblijvende vloeistof wordt aldus rijker aan de andere component, totdat bij steeds dalende temperatuur de vloeistof ook verzadigd raakt aan de tweede component.
Bij verdere onttrekking van warmte verandert noch de temperatuur (bij constante druk) nóch de samenstelling, maar gaat de resterende vloeistof geheel over in vaste stof, een innig mengsel van kristallen van stof A en kristallen van stof B. Dit mengsel, zowel als de vloeistof van deze samenstelling, wordt een eutectisch mengsel, het scherpe smeltpunt, tevens het laagste punt waar vloeistof kan optreden, is de eutectische temperatuur.Wegens de vaste samenstelling en het smelten bij één temperatuur heeft men vroeger wel gesproken, volstrekt ten onrechte evenwel, van een eutectische verbinding. Bij legeringen, waar vaak het eutectische mengsel gekarakteriseerd is door een innige vergroeiing van zeer fijne kristallen van beide phasen, draagt deze eutectische structuur (het is echter geen phase) een speciale naam, bijv. perliet (z ijzer), het eutecticum van ijzer (ferriet), en cementiet (Fe,C) met 0.85 pct koolstof. Het eutecticum is het (bij constante druk) nonvariante driephasen-evenwicht tussen de vloeistof en de beide vaste phasen A en B (z phasenregel).
Eutectische mengsels, waarbij ijs één van de componenten is naast een zout, vormen de koudmakende mengsels (z kryohydraten).