Zwitsers rechtsgeleerde (Stammheim, kanton Zürich, 13 Juli 1849 - Bern 23 Apr. 1923), studeerde te Berlijn, Zürich en Wenen, was journalist, rechter en werd in 1881 hoogleraar te Bazel. Hier schreef hij zijn standaardwerk over het Zwitserse recht, een systematische en vergelijkende beschrijving van het burgerlijk recht der verschillende kantons, terwijl een vierde deel de geschiedenis behandelt, aldus orde in dit mozaïek scheppend.
Hij aanvaardde een beroep als hoogleraar naar Halle (1888-1892), totdat de Bondsraad hem in 1892 opdroeg een B.W. voor Zwitserland te maken en hem tegelijk benoemde tot hoogleraar te Bern. Het Voorontwerp was in 1900 gereed en verscheen met zijn beroemde Erläuterungen (1901-02, herdr. 1914). In 1902 werd hij lid van de Nationalrat en had daar (1905-’07) de leidende rol bij de beraadslagingen over de codificatie. Het op 10 Dec. 1907 aangenomen Zivilgesetzbuch mag als zijn werk gelden. Het trad op 1 Jan. 1912 in werking tegelijk met het eveneens door Huber herziene Obligationenrecht. Het Zwitserse privaatrecht in wetgeving, rechtspraak en wetenschap draagt in hoge mate het stempel van zijn edele en idealistische persoonlijkheid.PROF. MR H. R. HOETINK
Bibi.: Die schweizerischen Erbrechte in ihrer Entwicklung, diss. Zürich (1872); System und Gesch. des schweizerischen Privatrechts, 4 dln (I886-’93); Die Bedeutung der Gewere im dtsch. Sachenrecht (1894); Recht und Rechtsverwirklichung (1921; opgedragen aan zijn vriend R. Stammler, wie hij rechtsfilosofisch zeer na stond); Das Absolute im Recht (1922).
Lit.: Walther Burckhardt in Deutsch. Biograph. Jahrb. (1923); Max Rümelin, E. H. (1923); August Welti, E. H. als politischer Journalist (1932); Fritz Wartenweiler, E. H. der Lehrer, Gesetzgeber und Mensch (1932); Theo Guhl, in: Schweizer Juristen der letzten hundert Jahre (1945), pag. 323-361 (met lit.opg.); W.
Yung, E. H. et l’esprit du Code Civil Suisse, in: Grandes figures et grandes oeuvres juridiques (Genève 1948), blz. 187-209.