behoren tot de familie van de Papilionaceeën of Vlinderbloemigen. In Nederland zijn twee soorten in cultuur nl. Pisum sativum en Pisum arvense.
Tot Pisum sativum behoren de gewone erwten (gewone groene erwt en schokker). Dit zijn rassen met witte bloemen en witte, groene of gele zaden die meestal kogelrond zijn. Hiervan hebben de schokkers groen gedeukt zaad met een taaie moeilijk verteerbare zaadhuid. De zaadhuid is bij deze groep ongekleurd. De witte, groene of gele kleur van de zaden is afkomstig van de doorschijnende kleur van de lobben.
Tot Pisum arvense behoren de erwten met gekleurde bloemen en rood gekleurde bladoksels. De zaden zijn gedeukt. De zaadhuid is gekleurd, nl. grauw, bruin of zwart (capucijners of vale erwten), of gespikkeld tot gemarmerd (grauwe erwt of rozijnerwt).
Door onderlinge kruisingen tussen deze soorten zijn ook tussenvormen aanwezig.
Aard van het gewas. De erwtenplant is een-jarig. Het wortelstelsel is vertakt en gaat nogal diep de grond in. De stengel is slap en bij verschillende rassen verschillend van lengte. Men onderscheidt daarom lage of stamerwten van 30-60 cm halfhoge van 60-120 cm en hoge van 120-180 cm stengellengte. De stengel is vertakt en draagt samengestelde, geveerde bladeren. Elk blad heeft gewoonlijk 4 à 6 blaadjes. Het topblaadje van de samengestelde bladeren is meestal veranderd ineen rank om zich vast te hechten. In de oksels van een aantal van de bladeren zit een bloemstengel met 1 of 2 bloempjes. Deze zijn meestal wit, soms rood tot violetkleurig. Na algemeen voorkomende zelfbestuiving groeien de bloempjes uit tot peulen. Deze zijn bij de meeste rassen ongeveer recht, maar bij enkele rassen is de punt gekromd (slierpeulen). Het rijpe zaad is óf groen òf geel òf effen grauw òf grauw met een tekening. Het zaad is òf rond òf gedeukt óf gerimpeld (kreukerwten).
Doel van de teelt. Erwten treft men als tuin-bouwen als landbouwgewas aan.
In de tuinbouw teelt men de erwten voor de onrijpe vruchten (peulen) en voor de onrijpe zaden (doperwten). In de landbouw voor de onrijpe zaden (velderwten) en voor de rijpe zaden (droge erwt).
Voor de teelt van de peulen kunnen alleen rassen gebruikt worden welke geen of weinig vlies in de peulen ontwikkelen. De peulen van de rassen met weinig vlies moeten vooral jong geplukt worden, omdat zij anders als groenten ongenietbaar zijn. Wel kan men de zaden laten ontwikkelen, waarna deze dikke peulen als doperwten dienst kunnen doen. Deze doperwten zijn zelfs zoeter dan gewone doperwten, maar ze doppen moeilijker.
De doperwten vormen een zeer gewaardeerde groente. Zij worden gebruikt óf voor directe consumptie, òf voor de blikconserven, òf voor devriesconserven.
Vroeger werden de doperwten voor de conservenindustrie met de hand gedopt, later gebeurde dit machinaal, waarbij de gedopte erwten meteen naar grootte werden gesorteerd. Tegenwoordig zijn machines in gebruik, waarmee de erwten gedopt kunnen worden, welke nog aan de afgesneden plant zitten. Het erwtengewas kan zo in zijn geheel geoogst en naar de fabriek gebracht worden.
De droge erwt wordt gebruikt òf bij het middagmaal, òf voor de erwtensoep (spliterwten), òf als veevoer (voedererwten). Vroeger werden kleine hele erwten voor de soep gebruikt, maar tegenwoordig wordt in de fabrieken met machines de zaadwand afgepeld, waarna de erwt in twee helften uiteenvalt (spliterwten). Hiervoor worden speciaal de schokkers gebruikt.
De zaadlobben van de erwten bevatten in een jong stadium veel suiker. Bij de ronde doperwten wordt dit al spoedig omgezet in zetmeel (zetmeelerwten). Deze worden dan melig. Bij de kreukerwten wordt de suiker niet of slechts zeer langzaam omgezet in zetmeel (suikererwten). Deze blijven bij rijping zeer lang zoet en worden niet melig. De kreukerwten zijn echter zwak en kunnen niet vroeg geteeld worden.
Het zaad is rijk aan eiwit. De gerimpelde erwten hebben het hoogste posphorzuurgehalte. Bij de groene en gele erwten zetelt de smaak in de zaadlobben en bij de donkergekleurde erwten in de zaadhuid. Dit geeft het verschil in smaak tussen deze twee groepen.
Centra
In 1948 omvatte de totale teelt van erwten in Nederland 24 500 ha verdeeld in 1500 ha tuinbouw-erwten, 21 500 ha landbouw-erwten en 1500 ha voor zaadteelt.
Bij de tuinbouwpeulvruchten onderscheidt men peulen en doperwten. De totale productie van peulen bedroeg in 1948 900 000 kg en deze kwam voor ca 70 pct uit de Venen. De totale productie van doperwten is veel groter. In 1948 bedroeg deze 8 millioen kg. Hiervan komen de rijsdoperwten uit de Venen, Kennemerland, Langstraat, Huissen, Lijmers en Groningen en stamdoperwten uit Oudenbosch, Breda, Venlo, Tieleren Bommelerwaard en Groningen. Noordbrabant levert 65 pct van de totale productie aan doperwten.
De rijsdoperwten worden vooral gebruikt voor directe consumptie en in geringe hoeveelheid voor de conservenindustrie. De stamdoperwten worden vnl. verwerkt door de conservenindustrie. De teelt van velderwten op de landbouwbedrijven geschiedt eveneens voor de conservenindustrie. De productie hiervan bedroeg ca 8 millioen kg welke ook grotendeels uit West-Brabant afkomstig is.
Landbouwerwten worden vooral in Groningen, Noordholland, Zuidholland, Noordbrabant en Zeeland verbouwd. De gewone ronde groene erwt wordt hier verreweg het meest geteeld. Haar oppervlakte omvat jaarlijks ongeveer 85 pct van het totaal erwten-areaal.
De zaadteelt van erwten heeft vooral plaats in Zeeland, Westbrabant, Zuidholland en Noordholland. De grondsoort speelt niet zo’n grote rol, want erwten worden zowel op veen-, zand- als kleigrond geteeld. De erwten groeien evenwel het best op kalkrijke grond.
Op sommige bedrijven geven bepaalde rassen geen goede kookerwten. De toestand van de bodem schijnt hierbij van invloed te zijn. Superphosphaat heeft een gunstige invloed op de kookkwaliteit.
Teelt
De teelt vindt plaats op de tuinbouwen op de landbouwbedrijven. In de tuinbouw worden peulen en doperwten geteeld als stamerwten (zonder steunmateriaal) en als rijserwten langs rijshout of kippengaas. Het is één van de eerste gewassen op de tuin. Het gewas kan direct ter plaatse worden gezaaid maar om vroeg te zijn, worden in sommige centra onder glas opgekweekte plantjes uitgezet. De teelt geschiedt in rijen, meestal met een tussenteelt, omdat het erwtengewas luwte geeft. Op de rij komen de erwten op 5 cm of op 10 cm met drie plantjes bij elkaar. Enige tijd na het uitplanten wordt aangeaard om de plantjes steun en beschutting te geven. Aan de stamerwten is dan geen andere zorg verbonden dan het land onkruidvrij te houden. De rijserwten hechten zich vast aan het rijshout of kippengaas. Toch worden zij, door dun touw langs de regel te spannen, nog wel aan het steunsel bevestigd. De vroege rijserwten worden dikwijls getopt om de oogst te vervroegen en om in verband met de tussenteelt het gewas niet te hoog te laten worden.
Peulen worden geoogst wanneer zij nog dun zijn, vooral bij rassen, welke de neiging hebben spoedig vliezig te worden; doperwten, wanneer de zaden goed zichtbaar tot goed ontwikkeld zijn. Hoe kleiner de erwten, hoe fijner de kwaliteit. De doperwten moeten vooral hun groene kleur nog hebben. Het oogsten gebeurt verscheidene keren met een klein mesje of door plukken. Per ha worden 8000-12 000 kg doperwten geplukt.
Export van peulen en verse doperwten is gering en had in 1948 alleen naar België en Luxemburg plaats, vóór de oorlog ook naar Duitsland. De afzet naar de conservenfabrieken is groot. Ook van ingemaakte en bevroren doperwten vindt export plaats.
In Roelofarendsveen wordt het gewas nog vervroegd door de rijen rijserwten Oost-West te zetten. Aan de Noordkant worden dan planken van 25 cm hoogte gezet en aan de Zuidzijde zgn. halve raampjes (zie figuur). Deze zijn 40 cm hoog en 1,50 m lang en gevat in een eenvoudige lijst. Hiermee wordt het gewas ongeveer 14 dagen vervroegd. Peulen worden ook wel in kassen geteeld.
De teelt van landbouwerwten is eenvoudiger. Deze worden met de machine gezaaid op rijen welke op 30 à 40 cm afstand van elkaar liggen. Tussen de rijen wordt een paar maal geschoffeld om het land onkruidvrij en de grond los te houden. Het oogsten geschiedt machinaal door het gewas bij de grond af te maaien.
Voor de conservenindustrie is het gewas op het tijdstip van de oogst nog groen. Het wordt direct naar de fabriek gebracht. Voor de teelt van droge erwten wordt geoogst als het gewas geel begint te worden. Het wordt dan op ruiters (hokken van drie of vier palen) gedroogd. Is het goed droog dan wordt het naar de schuur gebracht en later in het jaar met de machine gedorst. Per ha krijgt men een opbrengst van 2000-4000 kg droge erwten.
De landbouwerwten, voor zover groen geoogst, worden öf op contract voor de fabriek geteeld òf de fabrieken kopen deze rechtstreeks bij de landbouwers. De droge erwten worden veelal over de Landbouwbeurs aan graanhandelaren, aan splitterijen en aan grossiers van kruidenierswaren verkocht.
Er heeft invoer en uitvoer van erwten plaats. In 1938 was de uitvoer bijna 40 millioen kg groter. Onze grootste afnemer in het buitenland was Engeland en daarop volgde Frankrijk. Na de oorlog is de export nog van geringe betekenis, omdat de productie in Nederland sterk is verminderd. Bovendien is de teelt in bovengenoemde landen sterk toegenomen.
Rassen
Het aantal rassen is groot. In de Beschrijvende Rassenlijst voor Groentengewassen 1948 worden 14 peulen en 52 doperwten genoemd. In de Beschrijvende Rassenlijst voor Landbouwgewassen 1949 worden 17 rassen genoemd, verdeeld over ronde groene erwten, schokkers, capucijners, rozijnerwten en voererwten. Regelmatig komen er nog nieuwe rassen bij, terwijl bestaande rassen verouderen vooral in de landbouw. Een volledige beschrijving van de rassen wordt in bovengenoemde lijsten gegeven.
Ziekten
Het aantal ziekten en beschadigingen is groot. De ernstigste hiervan zijn:
1. Voetziekten, veroorzaakt door schimmels, zoals Ascochyta pinodella, Botrytis cinerea en fusariumsoorten. Deze schimmels tasten de planten vanuit de grond aan en veroorzaken bruine tot zwarte plekken aan voet en wortels. De planten vergelen en sterven af. Daarnaast komen min of meer duidelijke vlekken op andere delen van de plant voor. Directe bestrijding is niet mogelijk. Door vruchtwisseling moeten deze ziekten worden voorkomen.
2. Vaatziekten: St Jansziekte en Amerikaanse Vaatziekte. Deze worden veroorzaakt door fusariumschimmels welke in de stengel groeien en deze verstoppen of vernietigen. Ook hier gelden vruchtwisseling, de juiste keuze van het ras, een goede cultuurtoestand van de grond en zuiver zaad gebruiken als de middelen om ziekten te voorkomen.
3. ‘t Wit of meeldauw veroorzaakt door de schimmel Erysiphe polygoni, welke op het gewas groeit en het als het ware een wit overtrek geeft.
4. Vlekkenziekte veroorzaakt door schimmels zoals Mycosphaerella pinodes en Ascochyta-soorten. Op stengel, bladeren en peulen ontstaan bruine tot paarsachtige plekken. De schimmels dringen door de peulwand heen tot in het zaad. Door het verwijderen van de aangetaste zaden en door ontsmetting van de overige zaden, kunnen deze ziekten niet geheel voorkómen, maar wel beperkt worden.
5. Knopmaden zijn larven van de erwtengalmugjes Contarinia pisi en C. pisicola. Zij leven in de toppen van het gewas, in de bloemen en in de peulen. Deze verdorren of gaan rotten. Door vroeg te zaaien kan deze aantasting vrij aardig worden voorkomen. Een bestrijding met DDT- of HCH-middelen op de juiste tijd toegepast kan heel goed resultaat geven.
6. Bladrollers veroorzaken wormstekigheid. De kleine vlindertjes (Grapholita nigricana) leggen eieren aan de blaadjes en in de bloemen. De rupsjes vreten zich door de peulen heen naar het zaad, dat zij aanvreten en waar zij spinsel met korrelige uitwerpselen achterlaten. Vooral langs de randen van het veld treedt beschadiging op. Een bestrijding met DDT geeft goede resultaten. Vroeg zaaien vermindert de aantasting.
7. De bladrandkever vreet aan het blad, waardoor dit een gekarteld uiterlijk krijgt. De larven veroorzaken echter de grootste schade, omdat zij de stikstofknolletjes aan de wortels uitvreten. Een bestrijding met arsenicum- of DDT-houdende middelen op tijd toegepast en een paar maal herhaald is wel niet geheel afdoende, maar kan de aantasting sterk verminderen.
8. Kwade harten zijn het gevolg van mangaangebrek op zware kalkrijke klei. Zij openbaren zich door een bruine verkleuring of ingezonken plekken in het inwendige van het zaad. Het uitstrooien van stoffijn gemalen mangaansulfaat ongeveer half Mei kan dit verschijnsel voorkomen.
IR G. W. VAN DER HELM
Lit.: Techn. Berichten v. d. Peulvruchten Studie Combinatie te Wageningen (1941 e.v.); Jubileum-uitgave ter geleg. v. h. 10-jarig bestaan der Peulvruchten Studie Combinatie (1949).
In BELGIË omvatte in 1948 de teelt van tuinbouwerwten 3069 ha. De grootste drie centra zijn gelegen in de provincies Brabant, Westvlaanderen en Oostvlaanderen. Deze drie centra vertegenwoordigen ca 73 pet van de totale oppervlakte. Rond het Brusselse, het Mechelse en het Gentse wordt veel aan rijserwten gedaan, terwijl in het Westvlaamse de teelt van stamerwten overwegend is. Grote hoeveelheden erwten worden verwerkt door de conservenindustrie.De teeltvan landbouwerwten is ook zeer belangrijk. Bij de telling van 15 Mei 1949 werden 5250 ha aangegeven. Het voornaamste productiecentrum is de provincie Westvlaanderen met 85 pet van de totale oppervlakte. Het grootste gedeelte van de productie (ca 80 pet) wordt gebruikt voor de menselijke voeding, 20 pet zou gebruikt worden voor de veevoeding.