graaf, hertog van Koerland (Kalnezeem in Koerland 23 Nov. 1690 Mitau 28 Dec. 177a), stamde uit een familie van Koerlandse lagere landedelen, waarvan de oorspronkelijke naam luidde: Bühren. Hij werd secretaris en kamerheer bij de hertogin-weduwe van Koerland, Anna Iwanowna, een nicht van Peter de Grote.
Toen zij in 1730 keizerin van Rusland werd, volgde Biron haar naar St Petersburg, waar hij de titel van opperkamerheer kreeg, terwijl keizer Karei VI hem de rang van rijksgraaf gaf. Als gunsteling van Anna was hij gedurende haar regering de machtigste man aan het Russische hof, hoewel de eigenlijke regeringszaken meer overgelaten werden aan andere Duitsers als Ostermann en Münnich. Doch Biron beschikte over alle kassen en alle verzoekschriften liepen over hem. Door zijn schraapzucht en zijn minachting voor deRussen maakte hij zich gehaat; in de Russische geschiedschrijving staat hij zeer ongunstig aangeschreven. In 1737 bewerkte Anna zijn verheffing tot hertog van Koerland. Hij bleef echter te St Petersburg wonen en trad daar nog aanmatigender op dan tevoren.
Vlak voor haar dood in Oct. 1740 wees Anna hem aan als regent voor haar achterneefje en opvolger, de zeer jeugdige Iwan VI. Reeds in Nov. d.a.v. evenwel werd hij door zijn rivaal Münnich ten val gebracht en verbannen, eerst naar Pelym in Siberië, na Dec. 1741 naar Jaroslaw aan de Wolga. Hier vertoefde hij 21 jaar; in 1762 kreeg hij van Peter III genade en nog in hetzelfde jaar wist Katharina II zijn herstel als hertog van Koerland te bewerken. In 1769 deed hij als zodanig afstand ten behoeve van zijn zoon Peter.Lit.: Stahlin, Gesch. Russlands, II.