Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

ERLANGER SCHOOL

betekenis & definitie

In de theologische faculteit van de Universiteit te Erlangen kwam in het vierde decennium van de 19de eeuw een confessioneel Lutheranisme met piëtistische inslag tot ontwikkeling; het wilde evenwel de oude orthodoxie niet repristineren, maar aanvaardde een voortgang van het dogmatische denken bij handhaving van de grondslag van het dogma. Belangrijke leiders waren G.

Thomasius (1802-1875), die als dogmaticus de zgn. kenosis-theorie ontwikkelde en in de dogmenhistorie er van uitging, dat zij de „Selbstexplikation des kirchlichen Bewusztseins” was (nawerking van Hegel); Theodosius Harnack, de beschrijver van Luther’s theologie; en vooral J. Chr. K. von Hofmann (1810-1877) en zijn leerling Fr. Frank (1827-1894). De laatste twee vormen de kern van de Erlanger school in de engere zin van het woord. „Ich der Christ bin mir dem Theologen eigenster Stoff meiner Wissenschaft”, aldus formuleert von Hofmann zijn uitgangspunt. Theologie is de ontvouwing van een „Tatbestand”, een in de ervaring der wedergeboorte gegeven feitelijkheid, de door Jezus Christus geschonken gemeenschap met God. Uit die feitelijkheid wordt eerst de Triniteit afgeleid als haar eeuwige voorwaarde, en de daarin gelegen eeuwige verhouding van God en mens: vervolgens de tijdelijke ontwikkeling dier verhouding; daaruit volgt het begrip van de heilsgeschiedenis, welker feiten (bijv. maagdelijke geboorte, opstanding, wederkomst) uit mijn heilservaring kunnen worden afgeleid. Zeer uitvoerig tracht v. Hofmann dit alles uit de Schrift te documenteren — voor hemzelf het belangrijkste. De Erlanger school stond afwijzend tegenover decritische school van D. F. Strausz en F. C. Baur, al heeft Fr. Delitzsch (1813-1890) later de bijbelcritiek aanvaard. Het waren Erlanger theologen, die in 1872 de sinds 1865 openlijk opgetreden vrijzinnige „Protestantenverein” als een „ongezond gewas” veroordeelden.

< >