of schouderbedekking, was oorspronkelijk niets anders dan een smal reepje laken, dat op de linkerschouder was bevestigd ten einde de patroontasbandelier op zijn plaats te houden. Soms was het met franje versierd.
Toen de infanterie tegen het einde van de 18de eeuw de sabel aan een bandelier over de rechterschouder ging dragen, werden op beide schouders epauletten gedragen. Tijdens het eerste Keizerrijk waren zij in de meeste legers het onderscheidingsteken van de élitetroepen, later werden zij in Frankrijk door alle wapens, behalve huzaren en jagers te paard, gedragen. In het Nederlandse leger droeg de cavalerie van 1842 tot 1867 epauletten. In de laatste decenniën van de 18de eeuw kwamen de epauletten ook als officiersdistinctief in gebruik. Zij waren dan van goud of zilver en voor hoofdofficieren meestal van dikke franje (bouillons), voor subalterne officieren van dunne franje (torsade) voorzien. In Nederland werden deze versierselen in 1795 bij de Bataafsche Armee ingevoerd en in 1867 afgeschaft. Sinds 1897 dragen de opperofficieren in ceremoniële tenue weer epauletten volgens rang.