Vlaams schrijver (Zichem bij Diest 24 Oct. 1885), is met Stijn Streuvels en Felix Timmermans de meest vertaalde Vlaamse auteur. Hij studeerde Germaanse filologie te Leuven en promoveerde er tot dr in de wijsbegeerte en letteren met een dissertatie over Potgieter.
Hij was korte tijd werkzaam in de journalistiek, streed in Wereldoorlog I, werd gewond te Namen en was krijgsgevangen te Erfurt. Sedert 1913 is hij ambtenaar in de Kamer der Volksvertegenwoordigers. Hij is gehuwd met de romanschrijfster Stephanie Vetter (Zutfen 1885), die met Stil Leven (1926) en Miete (1932) naam maakte.Claes debuteerde met een onopgemerkt dorpsverhaal Uit mijn Dorpken (Gent 1906), doch vond na 1918 een ruim lezerspubliek voor zijn door de oorlog geïnspireerde bundels Oorlogsnovellen (Leiden 1919) en Bei uns in Deutschland (Brussel 1919), waarin reeds de olijke verteller aan het woord is; hetzelfde thema gaf hem later in De Moeder en de drie soldaten (Antwerpen 1942) enkele van zijn beste bladzijden in de pen. Zijn roem dankt hij aan zijn reeds in 1905 begonnen en in 1920 gepubliceerd relaas van de kwajongensstreken van De Witte (Amsterdam), dat in 1941 zijn 50ste druk (112de duizendtal) bereikte, nadat het in 1934 was verfilmd geweest. Sedert De Witte kan men het werk van Claes karakteriseren als dat van een stralend gehumeurd, veeleer grappig dan humoristisch, gemoedelijk en gezapig verteller, die daarenboven de kunst van het typeren uitstekend verstaat. Hij is een kleinkunstenaar in de traditie van de Nederlandse realistische kleine meesters: het merendeel van zijn verhalen speelt zich af in zijn geboortestreek, op de grens tussen de Kempen en Hageland, en beperkt zoals hun horizon, is ook het gemoedsleven van zijn talrijke personages.
Het meest geschikte genre om deze stof tot haar recht te laten komen is de korte novelle, die Claes dan ook met succes heeft beoefend. Voortreffelijke kinderpsychologie leverde hij in De Witte, Kiki (Brussel 1925) en in het eerste deel van Herman Coene. Autobiografisch in de strikte zin zijn Jeugd (Amsterdam 1940) en De Oude Klok (Amsterdam 1947).
DR R. F. LISSENS
Bibl.: Sichemse Novellen (Leuven 1921); De Fanfare ,,De Sint Jans-Vrienden” (Edam 1924); Wannes Raps (Brussel 1926), dat op een zekere verdieping wijst, en Clementine (Amsterdam 1940), waarvan de bij Claes vrij zelden voorkomende wrange smaak herinnert aan zijn Vulgaire geschiedenis van Charelke Dop (Blaricum 1924), de avonturen van een sluw oorlogswoekeraartje dat verwant is met de cynische personages van Elsschot; verder Namen 1914 (Brussel 1919); Onze smid (Brussel 1918); Het Leven van Herman Coene (2 dln, Antwerpen 1925, 1930); De Heiligen van Sichem (Amsterdam 1931); De Geschiedenis van Black (Brussel 1932) ; Toen Ons Lieve Vrouwke heuren Beeweg deed (Maastricht 1933) ; Kobeke (Amsterdam 1933); Pastoor Campens zaliger (Brussel 1935); Van den Os en den Ezel (Antwerpen 1937); Reisverhaal (Antwerpen 1939); Herodes (Gent 1942); Jeroom en Benzamien (Antwerpen 1946).
Lit.: J. Eeckhout, Litteraire Profielen II (Antwerpen 1927); A. Bont, E. C. (Leuven 1948); L.
Sourie, Het werk van E. C. (1948).