Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 06-08-2022

Stijn streuvels

betekenis & definitie

pseud. van Frank Lateur, Vlaams schrijver (Heule, bij Kortrijk, 3 Oct. 1871), neef van Guido Gezelle, genoot lager onderwijs in zijn geboortedorp, was van 1883-1885 leerling aan het Franse Pensionnat du Bienheureux Jean Berchmans te Avelgem, waar hij zich van zijn schrijversgaven bewust werd. Daarna leerde hij het bakkersambacht te Kortrijk en te Heule, het banketbakken te Brugge.

Als bakker te Avelgem gevestigd, vindt hij tijd om Duits, Engels, Deens en wat Russisch te leren en om zich op het schrijven toe te leggen; tevens ontdekt hij het picturaal impressionnisme. In 1895 verschijnt in De jonge Vlaming zijn eerste verhaal, November-Idylle. In 1896 wordt hij door Van Nu en Straks uitgenodigd om mede te werken. Zijn bundel Lenteleven (1899) maakt hem bij het publiek bekend. In 1905 vestigt hij zich te Ingooigem, waar hij zich geheel aan zijn literaire arbeid wijdt. Hij is doctor h.c. van de universiteiten te Leuven en te Munster i/Westf.Streuvels vindt zijn inspiratie in het Westvlaamse landschap en in het eentonige dorpsleven, maar de kunst van observeren wordt verdiept en verruimd door de verbeelding van een innerlijk eenzaam, episch-lyrisch kunstenaar. Aanvankelijk maakt hij, mede onder de invloed van de Russen en de Skandinaviers, een sombere tijd door (van Lenteleven tot Langs de Wegen): de mens, een met de grond verbonden primitief wezen, is overgeleverd aan de blinde macht van de geweldige natuur. In De Vlaschaard, zijn meesterwerk, bereikt Streuvels echter een zeker evenwicht tussen de natuur en de mens: deze laatste wordt op zijn beurt bron van actie en drama. Na dit werk legt Streuvels zich toe op het uitbeelden van karakters en hartstochten, met minder goed gevolg waar het gaat om ingewikkelde wezens en conflicten. Een tweede meesterstuk levert hij met de novelle Het leven en de dood in den ast, een nachtelijk verhaal van werkelijkheid en droom, het hoogtepunt van zijn uitgebreide novellenproductie, waarin De oogst, Het woud, De boomen en Het kerstekind reeds merkwaardig waren. Als synthetisch en elementair kunstenaar van zeer groot formaat heeft hij de literatuur verrijkt met grootse lyrische fresco’s, met epische evocaties van de strijd van de mens tegen de aarde en het noodlot en ten slotte met frisse kinderfiguren (Horieneke, Prutske) en bonkige boeren (Jan, Max, boer Vermeulen). In bladzijden van ongemeen beeldend en taalscheppend vermogen heeft hij al deze elementaire gegevens weten te harmoniseren tot een eigen cosmische en soms visionnaire wereld, waarin de natuur en de mens tot een innige eenheid zijn versmolten.

DR R. F. LISSENS

Bibl.: Lenteleven (Maldegem 1899); Zomerland (Amsterdam 1900); Zonnetij (ibid. 1900); Doodendans (ibid. 1901); Langs de wegen (ibid. 1902); Dagen (Antwerpen 1903); Minnehandel (ibid. 1903); Dorpsgeheimen (ibid. 1904); Openlucht (Rotterdam 1905); Stille avonden (Brussel 1905); Het uitzicht der dingen (Amsterdam 1906); De vlaschaard (ibid. 1907); Najaar (ibid. 1909); Het kerstekind (Brugge 1911); Het glorierijke licht (Amsterdam 1912); Morgenstond (ibid. 1912); De werkman (ibid. 1913); Dorpslucht (ibid. 1914-1915); In oorlogstijd (ibid. 1915); Genoveva van Brabant (Gent 1919-1920); Prutske (Amsterdam 1922); Vertelsels van ’t jaar nul (Tielt 1923); Land en leven in Vlaanderen (Amsterdam 1923); Herinneringen uit het verleden (Tielt 1924); Op de Vlaamsche binnenwateren (ibid. 1925); Werkmcnschen (Brugge 1926); De teleurgang van den Waterhoek (ibid. 1927); Kerstwake (Antwerpen 1928); Alma met de vlassen haren (Leuven 1931); Levensbloesem (Antwerpen 1937); De maanden (Kortrijk 1941); Heule (ibid. 1942); Avelghem (Tielt 1946); Beroering over het dorp (Kortrijk 1948); Ingoyghem (ibid. 1951).

Lit.: A. de Ridder, S. S., zijn leven en zijn werk (Antwerpen 1907, 2de verm. druk 1908); F. de Pillecijn, S. S. en zijn werk (Tielt 1932, 2de verm. druk 1943); Em. Janssen, S. S. en zijn Vlaschaard (Tielt 1946).

< >