Vlaams schrijver (Lier 5 Juli 1886 - 24 Jan. 1947), beheerste het Vlaams proza tussen Streuvels en Walschap. Zijn Pallieter (Amsterdam 1916), geschreven na een sombere periode (Schemeringen van de dood, Maldegem 1900) en een zware ziekte, is een lofzang op het leven, in de vorm van een reeks heerlijke natuurtaferelen die verbonden worden door een personage, Pallieter, een type in de figurengalerij van de wereldliteratuur : geen heidense genieter, maar een verheerlijker van de schepping als afstraling van God.
Ongeveer twintig jaar later heft hij in Boerenpsalm (Amsterdam 1935) een nieuwe lofzang aan, ditmaal minder op de natuur dan op de mens, hier gesymboliseerd door de boer Wortel, die leeft in het clair-obscur van vreugde, geluk, arbeid, beproeving, leed en dood en wiens bestaan geadeld wordt door zijn sterk geloof in God. Tussen deze twee meesterwerken strekt zich een ongelijk, maar in zijn verscheidenheid boeiend oeuvre uit: ingetogen verzen (Adagio, Amsterdam 1947) en novellen, stemmingsvolle verhalen (De zeer schoone uren van juffrouw Symforosa, begijntjen, Bussum 1918), anecdotische romans en frisse verhalen, meestal met populair-folkloristische inslag en geïnspireerd door zijn geboortestadje Lier, geromanceerde biografieën van Bruegel, de H. Franciscus van Assisië en Adr. Brouwer, populaire toneelstukken (En waar de ster bleef stille staan, Amsterdam 1928) enz. Heel dit oeuvre is ontstaan uit een niet te stuiten drang naar vertellen en uitbeelden en is geschreven in een plastische en sappige, sterk dialectische taal, waarin de vondsten en verrassingen voor het grijpen liggen. Vertaald in een zestiental talen, vond Timmermans een Europees gehoor. Hij was ook schilder en tekenaar en illustreerde eigen publicaties en die van anderen, o.m. Tony Bergmann, E. Claes.DR R. F. LISSENS
Bibl. (voorn. werken): Poëzie: Door de dagen (onder pseud. Polleke van Mher, Lier 1907). Romans: Het Kindeken Jezus in Vlaanderen (Amsterdam 1917); Anna-Marie (ibid. 1921); De pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt (ibid. 1924); Pieter Bruegel (ibid. 1928); De harp van Sint-Franciscus (ibid. 1932); De familie Hernat (ibid. 1941); Adriaan Brouwer (ibid. 1948). Novellen en Verhalen: Driekoningen tryptiek (ibid. 1923); Het keerseken in den lanteern (ibid. 1924); Pijp en toebak (Leuven 1933); Ik zag Cecilia komen (Amsterdam 1938); Minneke Poes (Gent 1943). Toneel: Leontientje (in samenw. met Ed. Veterman, Amsterdam 1926); De hemelsche Salome (in samenwerking met Ed. Veterman, z.j.); Pieter Brueghel in samenw. met K. Jacobs, Brussel 1943). Verder vertellingen voor kinderen, reisverhalen, gelegenheidspublicaties en autobiografische geschriften (Uit mijn rommelkas, Amsterdam 1922; Een lepel herinneringen, Antwerpen 1943).
Lit.: Th. Rutten, F. T. (Groningen 1928); A. von Hatzfeld, F. T., Dichter und Zeichner seines Volkes (Berlin 1935); M. E. Tralbaut, Zo was de Fee (Antwerpen 1947); M. Gilliams, In memoriam F. T. (ibid. 1947); E. van der Hallen, F. T. (Kortrijk 1948); S. Streicher, T. der ewige Poet (Luzem 1948); K. Jacobs, F. T. Lebenstage und Wesenszüge eines Dichters (Köln 1949); R. Veremans e.a., Herinneringen aan F. T. (Antwerpen 1950); Lia Timmermans, Mijn Vader (Brugge 1951); K. Goossens, F. T. en de mystieke blijdschap (Averbode 1951); B. Verbist, F. T. (Lier 1953).