Vlaams dichter (St Gillis, bij Dendermonde, 30 Mei 1834 - Schaarbeek-Brussel 27 Aug. 1899), maakte zich door de uitgave van zijn Looverkens by onze stambroeders de Hoogduitschers geplukt (1859) als dichter bekend. Na verschillende beroepen te hebben uitgeoefend werd hij leraar in declamatie aan het Kon.
Conservatorium (1867) en bibliothecaris van het Nijverheidsmuseum te Brussel (1869). Hij ijverde onverdroten voor de ineerherstelling van de Nederlandse taal in Vlaams België. Zijn omvangrijk oeuvre omvat liederen, lyrische en dramatische gedichten, cantaten (de bekendste is De Wind, 1864), oratoria als Lucifer (1865), De Schelde (1866), beide door Peter Benoit op muziek gezet, Prometheus (1867) enz. Zijn werk, ongelijk van waarde, treft dikwijls de natuurlijke, zangerige volkstoon, vooral in zijn liederen, doch getuigt over het algemeen meer van een levendig, rijk en mild temperament dan van een kieskeurige zin voor de vorm.Bibl.: Gedichten (Gent 1863); Psalmen, Zangen en Oratorio’s (Antwerpen 1870); De Liefde in het Leven (ibid. 1870); Gedichten (Leipzig 1874); Bloemeken (Brussel 1876); Liederen voor groote en kleine kinderen (Antwerpen 1879); Historische zangen en vaderlandsche Liederen (Roeselare 1885); Liederen en Gezangen voor groote en kleine kinderen (Brussel 1893); Monodramen en andere gedichten (Gent 1893); Symphonieën en andere Gezangen (ibid. 1894); Droomerijen (Gent 1895); Volledige Werken, 6 dln (Brussel 1933-1934).
Lit.: L. Willems, E. H., in: Revue de Belgique, 1899; H. Baccaert, E. H. (Antwerpen 1909); O. Wattez, E.
H. herdacht.... (Vers. en Med. Kon. VI. Acad. 1924); Omeros, Hieliaden (Antwerpen 1929).