Wikkelt men een met zijde, wol of katoen omsponnen, of op andere wijze geïsoleerde koperdraad om een staaf week ijzer, dan wordt de staaf tot een magneet en verkrijgt de eigenschap ijzer aan te trekken, zodra men een electrische stroom door de draadwindingen laat gaan. Zodra echter de stroom verbroken wordt, verliest de staaf haar magnetisme weder en laat het aangetrokken ijzer vallen.
Een dergelijke, met draadwindingen omgeven ijzeren kern, draagt de naam electromagneet. Beziet men de eindvlakken van de staaf, dan is het vlak, dat men ziet, een zuidpool, als de stroom in de richting van een uurwijzer om de staaf loopt en het andere einde een noordpool. Onder noord- en zuidpool worden de polen verstaan, die zich naar de gelijknamige polen van de aarde zullen richten, als de electromagneet vrij opgehangen wordt.Wil men een electromagneet van grote draagkracht vervaardigen, dan geeft men de ijzeren kern de vorm van een hoefijzer (ACB van defig.) en schuift op de benen de draadspoelen A en B. Ook in de grote electromagneet herkent men dezelfde onderdelen. Het magnetisch veld tussen de spitse poolschoenen dient hier voor wetenschappelijke onderzoekingen. Vooral voor het cyclotron* heeft men de laatste tijd nog grotere electromagneten gemaakt.