overgangsjaren, wisseljaren, is het tijdperk in de ontwikkeling van het vrouwelijk organisme, waarin de geslachtsklierenhaarwerking beëindigen, waardoor de maandstonden ophouden (menopause) en allerlei veranderingen ontstaan, die lichamelijke (in het bijzonder hormonale) en geestelijke aanpassing vereisen. Evenals de puberteit is het climacterium een normaal levenstijdperk, dat volstrekt niet altijd aanleiding behoeft te geven tot hinderlijke stoornissen.
Bij menige vrouw geschiedt de aanpassing harmonisch, zonder klachten van betekenis. Toch is het begrijpelijk dat vele vrouwen in het climacterium moeilijkheden en lasten hebben, die dikwijls 2 à 3 jaar duren, want de veranderingen zijn ingrijpend.Bij 2/3 der vrouwen valt het climacterium tussen 45 en 55 jaar. De eierstokken komen tot atrophie, er worden geen follikels en gele lichamen meer gevormd en de productie van hormonen (oestron en progesteron) die hiermee samenging, houdt op. Rechtstreekse gevolgen zijn dat de menstruatie niet meer tot stand komt en dat het hele vrouwelijke geslachtsapparaat atrophisch wordt. Maar tevens wordt het evenwicht in het hormonale stelsel verbroken; de eierstokken hadden een remmende werking op de hypophyse en nu deze rem wegvalt, stijgt de productie van hypophysehormonen, hetgeen o.a. weer invloed heeft op de functie van schildklier en bijnieren.
Een nieuw evenwicht moet worden bereikt a.h.w. op een ander niveau en ook de geestelijke instelling tegenover het leven dient te veranderen: de faze van het rijpe geslachtsleven is afgesloten, een nieuwe faze begint. Psychische stoornissen ontstaan vooral uit de moeilijkheid om dit feit te aanvaarden en niet alleen te beseffen dat het leven toch nog vele, zij het andere mogelijkheden biedt, maar dit besef ook in het eigen bestaan tot levende werkelijkheid te maken. Dat vrouwen, die in eigen gezin een bekroning vinden van haar levenstaak, hier gewoonlijk minder moeite mee hebben dan andere, is begrijpelijk.
Tot de normale climacterische verschijnselen behoren, behalve de menopause, een zekere mate van vetafzetting aan romp en heupen, en lichte veranderingen van stem en beharing in mannelijke richting. Min of meer abnormale verschijnselen zijn „opvliegingen” d.z. aanvallen van bloedaandrang naar het hoofd met warmtegevoel en zweten, verder duizelingen, hartkloppingen, prikkelbaarheid, zwaarmoedigheid, slapeloosheid, spier- en gewrichtspijnen, dode vingers enz. Een scherpe grens tussen normale en ziekelijke climacterische verschijnselen valt niet te trekken. Beslist pathologisch zijn ernstige psychische stoornissen, meestal van depressieve aard, die een enkele maal ontstaan.
Overeenkomstige verschijnselen doen zich op jeugdiger leeftijd voor na castratie (kunstmatig climacterium).
Bij de man houdt de functie der geslachtsklieren niet zo plotseling op; wel neemt zij na het 50ste jaar geleidelijk af. Een zo ondubbelzinnig teken van het wisselend getij als de menopause is bij de vrouw, ontbreekt bij de man. En verder heeft het geslachtsleven bij de man gewoonlijk een minder overheersende betekenis dan bij de vrouw. Vandaar dat een duidelijk climacterium bij de man meestal niet voorkomt.
Toch hebben mannen van 50-60 jaar wel eens klachten die gelijken op de climacterische bezwaren van de vrouw. Soms zijn deze in hoofdzaak van nerveuze aard (neerslachtigheid, vermoeidheid, verminderd prestatievermogen, slaapstoornissen enz.), soms hebben zij vnl. betrekking op het hart-vaatstelsel en soms overwegen moeilijkheden bij het urineren. Voor zover deze verschijnselen van voorbijgaande aard zijn en goed reageren op kleine doses mannelijk hormon (testosteron) kunnen zij worden beschouwd als uitingen van een mannelijk climacterium (gebrekkige aanpassing bij de verschuiving van het fysiologisch evenwicht als gevolg van verminderde werking der kiemklieren). In andere gevallen hangen ze samen met verouderingsprocessen of ziektetoestanden van constitutionele of degeneratieve aard en dragen dan een meer blijvend karakter.
De grens is vaak moeilijk te trekken.
DR H. J. VIERSMA
Lit.: H. Marx, Handb. d. inn. Medizin, VI, dl I, 297 e.v. (Berlin 1941); J. H.
Gaarenstroom, Hormonen in de medische praktijk (Amsterdam 1946); J. Hoffman, Female endocrinology (Philadelphia en London 1946); H. C. Rümke, Op de grens van virilitas en praesenium; over het zgn. „climacterium virile”, Ned.
Tijdschr. v. Geneesk. 82, 2518-2528, 1938.