de Grote (Greetsiel 14 Febr. 1462 - Emden 14 Febr. 1528), graaf van Oost-Friesland, stond na de dood van zijn vader, Ulrich Cirksena, aanvankelijk onder voogdij van zijn moeder Theda Ukena. In 1491 aanvaardde hij het bewind en werd in 1494, na de dood van gravin Theda, als graaf gehuldigd met zijn jongere broeder Uko (gest. 1507).
Van de in Groningen en Ommelanden heersende onenigheden trachtte hij gebruik te maken om daar macht te krijgen. Reeds in 1498 raakte hij met de stad in twist over de terugbetaling van een geldlening; een groot deel van de Ommelander hoofdelingen sloot zich bij hem aan. Edzard zocht nu eerst samenwerking met de hertog van Saksen, de gubernator van Friesland, die trachtte Groningen eveneens aan zich te onderwerpen. Edzard veroverde het Oldambt en Appingedam en mocht zich van 1501-1506 noemen: stadhouder voor de hertog van Saksen over de Ommelanden tot aan de Hunze. In 1506 besloten de Groningers, na een langdurig beleg geen andere uitweg meer ziende, Edzard, de Fries, als „heer” te erkennen, liever dan de vreemdeling. Hoewel de hertog zich bij keizer en rijksdag beklaagde over Edzards trouweloosheid, wist deze van 1506-1514 de macht over stad en Ommelanden te behouden. Toen echter verlangde keizer Maximiliaan I de erkenning van George van Saksen over alle Friese landen, ook zelfs over Oost-Friesland; toen Edzard weigerde werd hij in de rijksban gedaan. Tegen hem kwam een verbond van veertien rijksvorsten tot stand, onder wie Oldenburg en Brunswijk. Nadat deze laatsten een groot deel van Oost-Friesland bezet hadden en Appingedam in handen der Saksers was gevallen, zag Edzard zich genoodzaakt steun te zoeken bij de hertog van Gelre. Karel van Gelre echter knoopte buiten de graaf om onderhandelingen met de stad Groningen aan, welke hij politieke en economische voordelen in het vooruitzicht stelde en 5 Nov. 1514 deelden burgemeesters en raad aan Edzard mee, dat de stad zich een andere heer gekozen had. Hiermee eindigde feitelijk ook Edzards gezag in de Ommelanden. Toen de Saksers zich eveneens terugtrokken, kwam een algemene verzoening tot stand. Zijn verdere regeringsjaren gebruikte Edzard om in Oost-Friesland de welvaart te herstellen en de administratie te regelen. Toen de Hervorming zich meldde, handhaafde hij in zijn gebied godsdienstvrijheid in de ruimste zin. Oost-Friesland werd een wijkplaats voor hervormers van verschillende richtingen.DR M. HARTGERINK-KOOMANS
Lit.: H. Reimers, Edzard der Grosse (Abhandl. z. Gesch. Ostfrieslands, XIII/XIV, Aurich 1910).