familienaam der graven (sedert 1654 rijksvorsten) van Oost-Friesland. In 1430 hadden Ulrich en Edzard Cirksena aan het hoofd van de „Friese Vrijheidsbond” een eind gemaakt aan de heerschappij van Fokko Ukena.
Door de bevolking werd hun de „voogdij” opgedragen in Brockmerland, Auricherland enNorderland. Hamburg, dat in naam der Hanze ter zee tegen de aanhangers van Ukena was opgetreden en aanvankelijk Emden en de oevers van de Eems in zijn bezit dacht te houden, verkocht in 1453 al zijn aanspraken aan de Cirksena’s.In 1464 werd Ulrich Cirksena door de keizer verheven tot graaf „tussen Eems en Weser” en ontving in de Franciscaner kerk te Emden de belening met Norden, Emden en Emsgo. In de loop der volgende jaren huldigden hem de meeste hoofdelingen als „graaf in Oost-Friesland”.
Hun hoogtepunt bereikten de Cirksena’s onder Edzard de Grote (1466-1528). Deze wist zijn macht uit te breiden over de Ommelanden tot aan het Reitdiep en werd van 1506-1514 zelfs door de stad Groningen als heer erkend. Naar het O. reikte zijn macht tijdelijk inderdaad tot de Weser.
Door de keizer met de rijksban getroffen en van alle zijden aangevallen, kon hij dit grotere gebied wel is waar niet in de hand houden, doch hij was een regent van buitengewone kwaliteiten, die zich de liefde van zijn onderzaten wist te verwerven en onder wiens bewind het latere Oost-Friesland inderdaad tot een eenheid samengroeide (Harlingerland werd er in 1600 nog in personele unie mee verenigd) en het landrecht werd gecodificeerd. In 1519 ging Edzard tot de Lutheranen over en het land stond open voor alle stromingen der Hervorming.
Edzard had zich moeite gegeven de erfopvolging te regelen, zodat zijn landen in één hand zouden blijven. Het verdrag met zijn onderzaten, een schikking tussen de broers en zijn testament, dat de middelste van hen, Enno, als opvolger aanwees, waren echter niet voldoende voor het vervolg. Na Enno’s dood in 1540 gaf de keizer de belening aan zijn zoons gemeenschappelijk en een deel der stenden gaf de voorkeur aan de tweede zoon, Johan. Deze, die gereformeerd was, vond zijn aanhang in Emden en de landschappen langs de Eems, terwijl het N. en O. van het land onder Edzard II het Lutheranisme aanhing.
Van deze broedertwist profiteerden de stenden en vooral het machtige Emden, om hun invloed te vergroten en ook nadat Johan in 1591 kinderloos was overleden, duurden de godsdienst- en burgertwisten voort tot van de landsheerlijke macht slechts een schaduw over was. Het is aan de latere Cirksena’s, die merendeels zeer onbelangrijke persoonlijkheden waren, niet gelukt hierin verandering te brengen.
In 1744 is het geslacht uitgestorven en het vorstendom aan de koning van Pruisen gekomen.
DR M. HARTGERINK-KOOMANS
Lit.: H. Reimers, Ostfriesland bis zum Aussterben seines Fürstenhauses (1925).