Duits bibliothecaris, incunabelkenner en filoloog (Neustadt, vm. Silezië, 27 Jan. 1842 - Göttingen 13 Jan. 1903), promoveerde te Bonn in de klassieke letteren 1863, was eerst leraar, daarna ambtenaar aan de Universiteitsbibliotheek aldaar, werd vervolgens bibliothecaris te Freiburg i.
Br. 1871, te Breslau 1872 en te Göttingen 1886. In laatstgenoemde stad werd hij tevens professor in de bibliotheekwetenschap. Hij is de eerste Duitse vakbibliothecaris geweest en was een bekwaam organisator; hij publiceerde (behalve studiën over Gutenberg) in 1886 regels voor de alphabetisering van boektitels, bestemd voor de catalogus van de universiteitsbibliotheek te Breslau, welke regels als voorbeeld werden genomen voor de op 10 Mei 1899 vastgestelde zgn. Preussische Instruktionen (Instruktionen für die alphab. Kataloge der Preuss. Bibliotheken, herz. 1908, Manuldr. 1938). Verder was hij o.a. redacteur van de Sammlung bibl. wiss. Arbeiten (dl 1-15, 1877-1902, waarin de onder zijn red. verschenen Beiträge z. Kenntniss d. Schrift-, Buch- u. Bibliothekwesens, 7 dln, 1894-1902).MR H. F. WIJNMAN
Bibl.: P. Terentius, Comoediae rec. C. D. (1884); Instruktion f. d. Ordnung der Titel im alphabet. Zettelkat. der Bibl. zu Breslau (1886); Beiträge zur Gutenbergfrage (1889, Samml. bibl. wiss. Arb. 2); Gutenbergs früheste Druckerpraxis (1890, id. 4); Entwickelung u. gegenwärtiger Stand der wissensch. Bibl. Deutschlands (1893, id. 5); Untersuchungen über ausgewählte Kapitel des antiken Buchwesens (1900).
Lit.:.Zentralbl. f. Bibliothekswesen XX (1903); Library Journal XXVIII (1903); Samml. bibl. wiss. Arbeiten XVII (1904, bibliografie); Biogr. Jahrb. f. Altertumskunde XXVIII (1905); Schlesische Lebensbilder III (1928).
