(meerv. Wadzjagga), een volk, dat de hellingen bewoont van de hoge vulkaan Kilimandzjaro in Oost-Afrika, even ten Z. van de evenaar in het Engelse Tanganyika gelegen. Boven de 5000 m is de vulkaan met eeuwige sneeuw bedekt, en uit de daaruit als tongen afhangende hellinggletsjers ontspringen talrijke rivieren, die de landbouw der Wadzjagga zeer ten goede komen.
Dezen behoren nl. tot de beste landbouwers van Afrika en passen een goed stelsel van irrigatie toe. Ze wonen niet in dorpen; de woningen liggen te midden van de bouwvelden met uitgestrekte aanplantingen van bananen. Ook handelsgewassen, bijv. koffie, worden gekweekt. Onder Europese invloed zijn er inheemse plaatselijke coöperaties ontstaan, die bij een overkoepelende organisatie zijn aangesloten en die vooral gemeenschappelijke verkoop ten doel hebben. Van de hutten wordt een deel gebruikt als stal voor het rundvee, want het land der Wadzjagga is dicht bevolkt en grotendeels ontgonnen, zodat er weinig grond voor weiden over is. Het gras voor het deel van het vee, dat op stal staat, moet veelal van verafgelegen plaatsen worden gehaald, wat veel arbeid eist. Hout- en ijzerbewerking staan op hoog peil.De Wadzjagga vormen geen staatkundige eenheid, maar zijn verdeeld in tientallen stammen, ieder onder een met grote macht bekleed hoofd. In belangrijke zaken raadpleegt dit hoofd de hoofden der sibben. Evenals onder sommige andere Bantoevolken was ook hier een proces gaande, waarvan het resultaat waarschijnlijk de vorming van een staatkundige eenheid onder leiding van één stam geweest zou zijn, wanneer niet de Duitsers, later vervangen door Engelsen, het bestuur in handen genomen hadden en onderlinge strijd tussen de stammen hadden verhinderd.
Menging met omringende volken schijnt veelvuldig te hebben plaats gevonden en de Wadzjagga bevatten zowel Hamietische als Bantoe-elementen. Ook cultuurinvloeden, o.a. van de Masaï, zijn duidelijk te herkennen. Evenals bij dezen is de besnijding van meisjes zowel als van jongens een vaste gewoonte. De laatsten ondergaan de operatie „en masse”, wanneer een zoon van het hoofd de geëigende leeftijd bereikt heeft. Te zamen met hem vormden ze dan vroeger een nieuwe lichting van het leger.
De religie bestaat vnl. uit voorouderverering. Offers worden gebracht aan de voorouders, die men zich nog herinnert, dus uit de laatst geleefd hebbende generaties, en bovendien aan de stichters van de sibben. Het Hoogste Wezen, dat dezelfde naam draagt als de zon, geniet geen verering.
PROF. DR J. J. FAHRENFORT
Lit.: A. Widenmann, Die Kilimandsjaro-Bevölkerung. Anthropol. u. Ethnogr. a. d. Dschaggalande (1899); C. C. F. Dundas, Kilimanjaro and its people: a hist. of the Wachagga, their laws, customs and legends (1924); B. Gutmann, Das Recht der Dschagga (1926); W. Glilinger, Der Kilimandsjaro, sein Land u. seine Menschen (1930).