Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

DURKHEIM, Emile

betekenis & definitie

Frans socioloog (Epinal 15 Apr. 1858 - Parijs 13 Nov. 1917), hoogleraar aan de Sorbonne te Parijs, werd geboren uit Joodse ouders. Zijn eerste werk, waarmede hij aan de Sorbonne de doctorstitel verkreeg, is een van zijn meest bekende gebleven: De la division du travail social (1893), een studie over het wezen der maatschappelijke verbondenheid of solidariteit.

Durkheim onderscheidt tweeërlei soort solidariteit. In de primitieve samenleving is de eenheid van de groep verzekerd door een collectief bewustzijn, zijn de leden direct te zamen verbonden als delen der collectiviteit; het collectieve bewustzijn komt tot uiting in het recht, dat in hoofdzaak strafrecht is. Dürkheim noemt dit „mechanische solidariteit”. In de moderne, gedifferentieerde samenleving zijn de mensen verbonden als vrije individuen, door een samenwerking welke haar vorm vindt in het contract. Hier neemt het civiele recht de voornaamste plaats in. Dürkheim noemt deze laatste de „organische solidariteit”. Deze berust op de verdeling van arbeid. De voortschrijding van deze brengt de maatschappij van het eerste in het tweede stadium. Deze ontwikkeling is het gevolg van de groei der bevolking; de materiële dichtheid der bevolking is de uiterlijke verschijning van de morele of geestelijke dichtheid: het geestelijk en psychisch contact tussen de mensen.

Les règles de la méthode sociologique
(1895) behandelt de vraag naar het wezen der sociale feiten. Zij hebben twee kenmerken: zij komen voort uit de maatschappij en staan buiten, en onafhankelijk van, de individuele mens; en: ze oefenen op hem een zekere dwang uit. Zij zijn objectief gegeven zaken. Het sociale leven kan niet verklaard worden uit de individuele mens, maar alleen uit het maatschappelijk leven zelf. De maatschappij is niet een som van individuen; zij is het systeem, dat hen verbindt. Deze verbinding bestaat vooral in het verband tussen het bewustzijn der afzonderlijke mensen. Dit verbonden zijn is het meest algemene dwingende element. Zo zijn ook allerlei overtuigingen als moraal, recht, godsdienst, maar ook gevoelens als ouder- en kinderliefde, voortgebracht door de samenleving. De individuen handelen op collectieve wijze, omdat, en voorzover, zij gemeenschappelijke opvattingen of voorstellingen hebben. Mythen, de taal, abstracte begrippen, morele en godsdienstige opvattingen zijn „représentations collectives”, voortgekomen uit en gevormd door de maatschappij, waaraan zij hun dwingende kracht tegenover de individuen ontlenen. Dit is uiteengezet in een opstel in de „Revue de Métaphysique et de Morale” dl VI: Représentations individuelles et représentations collectives (1898), en ten aanzien van de godsdienstige voorstellingen uitgewerkt in Les formes élémentaires de la vie religieuse (1912). Een verder werk van Durkheim is Le suicide (1897). Na zijn dood verschenen: Éducation et sociologie (1926); Sociologie et philosophie (1924); L’éducation morale (1925). In 1898 begon Durkheim de uitgave van L’année sociologique, een sociologisch jaarboek dat een reeks medewerkers om hem schaarde.

MR J. BIERENS DE HAAN

Lit.: R. Lacombe, La méthode sociologique de D. (1926); J. Choy, Étude comp. sur les doctrines péd. de D. et de Dewey, diss. Lyon (1926); Sociologues d’hier et d’aujourd’hui (Paris 1931); G. E. Marica, E. D.’s Soziologie und Soziologismus (Jena 1932); G. Kagan, D. et Marx (1939); A. Matic, Éducation et Société, diss. Paris (1941), hfdst. 1; G. Davy, E. D. (Paris 1927); C. H. Gehlke, E. D.’s contribution to sociological theory (New York 1915); P. Sorokin, Contemporary Sociological Theories (1927); H. Alpert, E. D. and his sociology (1939).

< >