is de vrucht van de wijnstok (Vitis vinifera), een plant, behorende tot de familie der Vitaceeën, met als bloeiwijze een pluim (spraakgebruik: tros). De vrucht zelf is een besvrucht.
Druiventeelt
Op de volle grond is druiventeelt mogelijk in de sub-tropische gebieden. In deze gebieden is het hoofddoel van de druiventeelt (wijnstok) meestentijds de bereiding van wijn (Frankrijk, Italië, Spanje, Noord- en Zuid-Afrika enz.), of van krenten en rozijnen (Griekenland, Klein-Azië, Californië). In landen met een gematigd klimaat, zoals Nederland, België en Engeland, is om economische redenen slechts de teelt van tafeldruiven onder glas mogelijk.
De druiventeelt, hybriden van Vitus vinifera, wordt in Nederland vnl. in het Westland aangetroffen (ruim 80 pct). Andere centra zijn: Huissen, Vleuten, Oostvoorne en in de Bangert (N.H.). Op de volle grond vindt men nog slechts bij particulieren op beschutte plaatsen enige bomen.
Ca 1650 heeft een Poeldijkse pastoor, Franciscus Verburch, de druivencultuur sterk bevorderd, waardoor de teelt in het Westland inburgerde.
De vermenigvuldiging kan geslachtelijk en ongeslachtelijk plaatsvinden. Bij geslachtelijke of generatieve vermenigvuldiging, d.m.v. zaden (pitten) kan men alleen nieuwe rassen winnen, omdat zaden van druivenrassen heterozygoot zijn, d.w.z. uit een bepaalde zaaiing komen uitsluitend bastaarden voort, die in belangrijke mate van het bepaalde ras kunnen afwijken. Alleen om nieuwe rassen te winnen maakt men gebruik van zaden.
De ongeslachtelijke vermenigvuldiging vindt plaats door afleggen, houtstek en oogstek. Afleggen vindt alleen nog plaats in kassen, waar bepaalde bomen afgestorven zijn. Om de open ruimten te vullen, leidt men dan van gezonde bomen in het najaar twijgen door de grond. Het uiteinde van de twijg steekt dan nog met een lengte van ca 10 cm boven de grond. Hieraan bevinden zich nog 1 à 2 knoppen. In het voorjaar zullen deze knoppen gaan uitlopen. Meestal blijft de, op deze wijze gewonnen, boom verbonden met de „moederboom”. Het meest in gebruik is houtstek. Men neemt hiervoor goed rijp hout uit het middengedeelte van een twijg van gezonde, vruchtbare bomen, die minstens 6 jaar oud moeten zijn. Het verdient aanbeveling om reeds in de zomer de scheuten te merken, i.v.m. gezondheid en productie. Bij het ras Black Alicante is het van belang, er op te letten, dat men ronde twijgen neemt. Bij dit ras komt het veelvuldig voor, dat de twijgen plat zijn. Deze twijgen (bandvormers) geven open en slecht gevormde bomen. Houtstek knipt men in op drie knoppen, van onder vlak onder de knop, van boven enige cm schuin van de knop af. Dikwijls worden de stekken reeds in de winter op de bestaande plaats geplant. Plant men in het voorjaar, dan dient men de stekken op een vorstvrije en niet te droge plaats (indrogen) te doen overwinteren.
Bij het planten komen er twee knoppen in de grond en 1 er boven. Indien het opkweken niet op de blijvende plaats geschiedt, wordt er in de regel uitgeplant langs de broeikassen. Dit is verre te verkiezen boven uitplanten in de volle grond. Een boompje, dat onder glas opgekweekt is, kan na het afsterven van de bladeren op de blijvende plaats uitgeplant worden. Na ca vier jaar is de boom in volle productie.
Oogstek vindt alleen dan toepassing, indien men vlug over een grote partij boompjes de beschikking wenst te hebben en het beschikbare materiaal slechts gering is, bijv. bij nieuwe rassen. Bij oogstek knipt men de knoppen van goed uitgerijpte twijgen ca 1 cm boven en onder het oog af. Men kan stekken van Jan. af. Vooral in het begin is een constant hoge temperatuur van 20-25 gr. C. vereist. Het beste is dus om in de stookkas de stekjes op te kweken. Men legt de stekken in vochtige turfmolm, met de knop naar boven. Het opkweken kan in kistjes in tabletten plaatsvinden. Men dient er wel rekening mede te houden, dat een zeer hoge relatieve luchtvochtigheid zeer wenselijk is i.v.m. het uitlopen der knoppen. Door de kistjes of de tabletten af te dekken met glas en daarover papier of zakken, kan men de relatieve luchtvochtigheid hoog houden. Nadat de knoppen uitgelopen zijn, moet men ze geleidelijk aan meer normale omstandigheden gewennen. Na het uitlopen der knoppen kan een te hoge relatieve luchtvochtigheid aanleiding geven tot wegrotten. Afhankelijk van de ontwikkeling worden de plantjes twee à driemaal verplant in bijv. steeds groter wordende potten, om de planten zo krachtig mogelijk te laten groeien. Men gebruikt hiervoor kweekgrond, waarin zich veel turfmolm bevindt, om het aanslaan van de wortels zoveel mogelijk te bevorderen. In het najaar kunnen de jonge boompjes op de blijvende plaats worden uitgeplant, nadat ze op één à twee knoppen zijn teruggesnoeid.
Grond
Voordat er kassen gebouwd worden om druiven te kweken, dient men zich d.m.v. profielonderzoek op de hoogte te stellen of de grond geschikt is voor druiventeelt. Indien er storende lagen voorkomen in het profiel, zal hierdoor in de winterperiode het water minder gemakkelijk worden afgevoerd, terwijl in de zomerperiode de opstijging van het water bemoeilijkt kan worden. Vooral een tijdelijke overlast van water is zeer nadelig voor een goede ontwikkeling van de bomen. Het beste is, dat tot op een diepte van minstens 1 m geen storende lagen voorkomen en de grondwaterstand zo constant mogelijk op deze diepte gehandhaafd blijft. Vóór het uitplanten dienen eventueel aanwezige storende lagen verwijderd of verbroken te worden. Door middel van drainage in en buiten de kassen kan men het waterpeil zoveel mogelijk beheersen.
Bemesting geschiedt zowel met organische als met kunstmest. Regelmatig chemisch grondonderzoek is gewenst om te controleren of de bodem niet verzilt. Indien dit het geval is, moet de grond met veel water uitgespoeld worden. Het water moet dan echter vlot naar de sloten afgevoerd kunnen worden.
Kassen
Aanvankelijk teelde men druiven in muurkassen (zgn. lessenaars), later kwam hiervoor de bredere en hogere zgn. „kopkas” in de plaats. Van ca 1900 af werden de zgn. serres gebouwd. Deze kassen staan afzonderlijk; tussen de kassen is meestal een ruimte ter breedte van 1-2 m. Ook vindt men wel zgn. complexkassen, deze kassen zijn aan elkaar gebouwd. I.v.m. een minder goede belichting van het onderste gedeelte van de bomen wordt dit soort kassen niet meer gebouwd. Kassen kunnen van hout, ijzer of beton zijn of combinaties hiervan. In het algemeen voldoen houten kassen het meest, deze zijn nl. warmer.
De beste stand van de kassen i.v.m. een goede belichting aan beide zijden van de kas is Noord-Zuid. De lengte van de kassen hangt af van de breedte van het perceel, maar is meestal 37,5 m (10 Rijnlandse Roeden). De breedte is ca 7,5-8 m.
Vormen
De vorm van de bomen kan verticaal, schuin of horizontaal zijn. Deze vorm hangt ten dele samen met het ras. Alle rassen kunnen wel horizontaal gekweekt worden, doch niet verticaal.
Vruchtbare rassen, die kort gesnoeid kunnen worden, zoals Black Alicante, Muscaat van Alexandrië en Gros Colman leidt men in de regel verticaal. Laat de vruchtbaarheid later te wensen over, dan legt men de bomen schuiner, schuin snoer, of men buigt ze helemaal om, waardoor ze een horizontale stand krijgen (zgn. legger). Men is dan in staat langer te snoeien, de vruchtbaarheid neemt dan weer toe. In het algemeen acht men een verticale boomvorm de beste, omdat de trossen dan beter door de gehele kas verspreid hangen. Toetreding van licht is beter, de trossen zullen na een natte periode ook wat gemakkelijker opdrogen. De meeste rassen zijn echter bij korte snoei onvoldoende vruchtbaar, zodat meestal niet de verticale vorm gekozen kan worden.
Snoeien
De wintersnoei geschiedt nadat de twijgen uitgerijpt zijn. Veelal vindt deze plaats in Nov.-Dec. Al naar het ras snoeit men korter of langer. Het varieert tussen snoeien op een kraagoog, kleine knop onderaan de twijg tot aan de vierde of vijfde knop. Van het uitlopen van de knoppen af moet men gedurende het voorjaar en de zomer regelmatig de scheuten, die overbodig zijn, wegnemen. Doet men dit regelmatig om de twee weken, dan kunnen groeistoornissen voorkomen worden.
Na de bloei van de trossen worden deze „gekrent” of gedund. De te kleine bessen, onvolledig bevrucht, en die er verder te veel aanzitten om een goed uitgroeien van de trossen mogelijk te maken, worden met de handen of met een schaartje weggenomen. Tegelijkertijd vormt men de trossen zodanig, dat erna het uitgroeien van de trossen een gesloten, goed gevormde tros ontstaat. Om het beter rijpen van de bessen te bevorderen snoeit men vooral bij de teelt in koude kassen de twijgen en/of scheuten wat in, waardoor een betere lichttoetreding mogelijk wordt en de trossen gemakkelijker opdrogen, waardoor het rotten van de bessen tegengegaan wordt.
Blauwe rassen zijn:
Black Alicante, algemeen geteeld ras, ca 75 pct van de gehele aanplant, zeer geschikt voor export vanwege stevige schil. Van alle rassen tot heden het best geschikt voor bewaren en koelen; Frankenthaler, 12 pct van de gehele aanplant, zeer gewild voor binnenlandse consumptie i.v.m. de zoete smaak en de dunne schil. Door de dunne schil niet veel geëxporteerd; Gros Colman vraagt grote vakkennis. De grote bessen scheuren gemakkelijk. Uitbreiding met dit ras vindt daarom niet meer plaats. Gros Maroc is een zeer laat ras, de smaak is niet evenredig aan het uiterlijk; wordt niet meer aangeplant. Emile Royal wordt in België veel gekweekt, heeft in Nederland slechts bescheiden ingang gevonden. Dit middelvroege ras kleurt reeds vroeg roetzwart, maar moet echter dikwijls nog wel drie à vier weken aan de bomen hangen, voordat de smaak voldoende is. Proeftuin’s Grote Blauwe is in 1946 door de Proeftuin Z.H. Glasdistrict in de handel gebracht. De bessen zijn extra groot, de schil is dun.
Witte rassen zijn:
Golden Champion, moet kunstmatig bestoven worden, aangezien eigen stuifmeel niet kiemkrachtig is. De trossen zijn groot en lang. Het ras is geschikt voor export. Een teelt in stookkassen is het meest bedrijfszeker. Muscaat van Alexandrië, bekend om de fijne muskussmaak. Vanwege de dikwijls slechte zetting van de bessen een moeilijk te telen ras. Bij een goede zetting zijn de trossen in de kassen groot. Victoria: vruchtbaar ras met tros- en besgrootte als Black Alicante. Het ras kleurt reeds vroeg. De smaak blijft lang zuur. Forsters White Seedling komt zeer weinig voor. De bessen scheuren zeer gemakkelijk. Het ras voldoet uitstekend als onderstam, vooral voor Black Alicante. Bomen van dit ras hebben geen last van zgn. Alicante-ziekte (afsterven van de wortels door wateroverlast). Prof. Aberson en W. Verheul zijn in 1946 door de Proeftuin Z.H. Glasdistrict te Naaldwijk in de handel gebracht. Het eerste ras kenmerkt zich door zijn vroegheid en zeer zoete smaak, het tweede door zijn grote trossen. Het ras is zelf-fertiel en rijpt ongeveer gelijktijdig met Golden Champion en zou dit ras in de toekomst misschien kunnen vervangen.
Handel
De uitvoer van druiven bedroeg in 1933 ca 8,5 millioen kg met een waarde vanƒ2.358.000.−, hiervan ging 5,9 millioen kg naar Duitsland en 1,9 millioen naar Engeland. De uitvoercijfers na Wereldoorlog II vertonen een geheel ander beeld. In 1947 was de totale uitvoer 4,8 millioen kg ter waarde van ƒ 6.783.000,−. Naar Engeland werd hiervan geëxporteerd 3,7 millioen kg en naar Zweden ruim 1 millioen kg. Over 1948 waren deze cijfers: totaal uitvoer 5,3 millioen kg, naar Engeland 4 millioen kg, naar Zweden 1 millioen kg.
IR J. M. RIEMENS
Ziekten en beschadigingen van de druif
Van de talrijke ziekten, waarvoor de druif gevoelig is moet in de eerste plaats de meeldauw (Uncinula spiralis) worden genoemd. De bladeren zijn vooral aan de bovenzijde met een fijn poedervormig schimmellaagje bedekt. Deze verschrompelen en vallen vroegtijdig af. Ook de onrijpe vruchten kunnen worden aangetast, waarbij zij veelal barsten. De ziekte wordt in de hand gewerkt door een te hoge vochtigheid in de kas en kan dus voorkomen worden door geregelde ventilatie, door op tijd te breken en door de grond in de kas onkruidvrij en goed droog te houden. De bestrijding geschiedt door het verstuiven of verdampen van zwavel.
Bij de Alicante-ziekte verwelkt de boom en sterft deze, beginnende bij de wortels, af. Deze ziekte komt vooral voor op gronden met slechte structuur of waterovermaat, waardoor de wortels te weinig zuurstof krijgen. De bestrijding moet in de eerste plaats gezocht worden in structuurverbetering en in goede afwatering. Ook kan men het ras Alicante, dat bijzonder gevoelig is, enten op een minder gevoelige onderstam bijv. op Frankenthaler. De oorzaak van de ziekte, die lamsteligheid wordt genoemd, is onbekend. De ziekte treft men het meest aan bij Frankenthaler, Gros Colman en Muscaat van Alexandrië.
Van de door insecten veroorzaakte beschadigingen moeten vooral genoemd worden de dopluis (Pulvinaria vitis) en de wolluis (Phenococcus). Bij aantasting door dopluis vindt men gedurende de winter op de stam en op de takken bruinachtige verhevenheden of dopjes. In Mei worden de rose eieren gelegd in een witte wasmassa, die onder de dopjes te voorschijn komt. De wolluis is gekenmerkt door witte hoopjes op de scheuten, bestaande uit wasdraden waaronder zich de luizen bevinden. De bestrijding geschiedt door winterbespuiting met vruchtboomcarbolineum of met dinitrocresolpraeparaten (ook kort dnc of kleurstoffen genoemd).
Spint, veroorzaakt door een mijt (Tetranychus urticae), treedt vooral in stookkassen op. De bladeren worden overtrokken (vooral aan de onderzijde) door een koperkleurig draadweefsel, dat men later ook op de vruchten aantreft. De bladeren worden voortijdig geel, later vaalbruin en vallen af. Vóór de bloei moet driemaal bespoten worden met een tussenruimte van 4-6 dagen, waarbij vooral de onderkant van de bladeren, waarop zich de spintmijten bevinden, moeten worden geraakt. Daarna kan men niet meer spuiten, omdat de vruchten dan beschadigd worden (dauwbeschadiging). Men gebruikt evenals bij de bestrijding van dop- en wolluis een 1 pct petroleum-emulsie.
PROF. DR A. J. P. OORT
Lit.: J.M. Riemens e.a., Ziekten van fruit onder glas (1949).