heette bij het vroegere scheeps-voorlaadgeschut een knopvormig uitstekend deel aan de kulas, om daaronder handspaken te kunnen steken ten einde de kulas te lichten en tevens om de broeking op te houden. De druif was door de druifhals aan het kanon verbonden en ter versiering in allerlei vormen en veelal in die van een druiventros gegoten; vandaar waarschijnlijk de naam, ook nadat de versiering werd nagelaten.
Op grote afstanden schoot men voorheen met enkele kogels, doch voor de korte afstanden gebruikte men blikken dozen en druiven. Een blikken doos bestond uit een bus met loden of ijzeren kogels, spijkers of onregelmatige stukken ijzer. Soms echter gaf men de voorkeur aan een druif, bestaande uit een houten klos met in het midden een doorn waaromheen ijzeren ronde kogels waren gegroepeerd.
LUIT.T.Z. I G. J. PLATERINK