(of Dowaai), een stad in het Franse dep. du Nord, aan de bevaarbare Scarpe en het canal de la Sensée (de Douai) en een kruispunt van spoorwegen, telt (1946): 37.258 inw. Het vormt het middelpunt van het steenkolenmijngebied in de nabijheid en heeft metaalindustrie, electrotechnische-, glas-, kant-, tule- en voedingsmiddelenindustrie.
In het naburige Courchelette zijn grote petroleumraffinaderijen. Eertijds was het vooral een cultureel en intellectueel centrum; sedert de 16de eeuw had het een universiteit, doch in 1887 ging de laatste faculteit naar die van Rijsel over. Het bezit echter nog tal van instellingen van onderwijs (mijnbouwhogeschool, landbouwschool, technische school, conservatorium, kweekschool voor onderwijzers enz.). Verder heeft het een appèlgerecht; tot aan de Revolutie was het zetel van het Parlement van Vlaanderen. Tot 1891 was het een sterke vesting, gebouwd door Vauban.De stad bezat tot Wereldoorlog II een groot aantal oude gebouwen, zoals de 13de-eeuwse Gothische Notre Dame, het 15de-eeuwse stadhuis (met 14de-eeuwse belfoort), de 18de-eeuwse St Pierre (met een grote 15de-eeuwse toren), de 16de-eeuwse stadspoort (Porte de Valenciennes) en vele oude woonpaleizen (hotels, zoals Hôtel du Dauphin, Hôtel du Hem, Hôtel du Goy enz.). Merkwaardig zijn er enige kerken, het paleis van Justitie (in een
voormalige abdij), het stadhuis en het tuighuis.
Douai behoorde in de middeleeuwen aan de graven van Vlaanderen, later aan de hertogen van Bourgondië, nog later tot de Spaanse Nederlanden, doch werd in 1667 door de Fransen veroverd. Bij de Vrede van Utrecht (1713) werd het voorgoed aan Frankrijk toegewezen.
In Wereldoorlog II werd de stad 28 Mei 1940 door de Duitsers bezet. Op de avond van 1 Sept. 1944 trokken de troepen van het 2de Britse leger de stad binnen, die bijna voor de helft door de oorlog werd verwoest en beschadigd. Daarbij gingen het museum en het station verloren, terwijl de kerk Notre Dame ernstige schade opliep.
Lit.: G. Espinas, La Vie urbaine de Douai au moyen-âge, 4 dln (1913).