Nederlands historieschrijver (Amsterdam ged. 27 Oct. 1611 - begr. 3 Oct. 1685), zoon van een lakenkoper uit een adellijk Gelders geslacht, woonde ambteloos en ongehuwd in gunstige financiële omstandigheden in zijn geboortestad, waar hij sinds 1654 regent was van de schouwburg. Grote bekendheid verwierf hij zich met zijn Beschrijvinge van Amsterdam enz. (1665).
Ofschoon dit werk, dat de sporen draagt van de haast, waarmee het is samengesteld, op de naam Van Domselaer staat, was deze slechts bewerker en redacteur. Zo is boek I (Over de oudste bewoners van Amstelland) overgenomen uit een beschrijving van Montanus; boek II (Geschiedenis der heren van Amstel en van Amstelland tot 1323) een door Van Domselaer vermeerderde uitgave van een overeenkomstige afdeling in de zgn. 3de druk van Fokkens; boek III (Ontwikkeling van Amsterdam) deels bewerkt als boek II, deels bewerkt door Isaac Commelin, evenals ook boek IV (Beschrijving der gebouwen); boek V (De regering van Amsterdam) overgenomen uit de „Historische Beschrijving” enz. van Dapper; en boek VI (Politieke geschiedenis van Amsterdam) samengesteld uit brokstukken uit de werken van P. C. Hooft, Dapper en L. van Aitzema, hier en daar vermeerderd door Van Domselaer. Evenmin als de tekst, die niet op archiefonderzoek berust, zijn de platen oorspronkelijk. Ondanks de compilatorische structuur van Van Domselaer’s Beschrijvinge vond het boek in zijn tijd een uitgebreide lezerskring. Ook voor de moderne onderzoeker bevat het nog veel wetenswaardigs.J. Z. KANNEGIETER
Bibl. voorts: Hollantsche Parnas of verscheide gedichten, gerymt door J. Westerbaen, J. van Vondel, J. Vos, G. Brant, R. Ansloo e.a. (1660); Het ontroerde Nederlandt door de wapenen des Konings van Vrankryk, enz. (1671-1676); Beschryving der sieraden van ’t tooneel waar op de vertooningen in ’t bly-eindend treurspel van ’t belegh en ontzet van Leyden, vertoont worden (2de dr. 1670; herdr. 1682, 1729).
Lit.: J. Wagenaar, Amsterdam in zijn opkomst enz., dl I, Voorrede (A’dam 1760); Wouter Nijhoff, Bibliogr. van Noord-Ned. Plaatsbeschrijvingen (A’dam 1894), in voce; J. te Winkel, Gesch. der Ned. Letterk. van de Republ. der Ver. Nederlanden, dl II (Haarlem 1924), o.a. blz. 233.