(Russisch, Raad) is de naam van een aantal Russische bestuursorganen, te weten:
1. De Doema der Bojaren, later ook genoemd Doema van de Tsaar. Zij bestond reeds ten tijde van het Rijk van Kiew en herleefde in het Moscovische Rijk. Zij was een adviserende en mederegerende raad bij de vorst, te vergelijken met de curia regis in de Westerse middeleeuwse koninkrijken. Haar leden waren bojaren, later ook lagere edelen in vorstelijke dienst. Haar betekenis daalde in de 17de eeuw en Peter de Grote regeerde weldra met nieuwe mensen buiten haar om, zodat deze doema practisch reeds verdwenen was, toen Peter in 1711 als opperste bestuurslichaam de Senaat instelde.
2. De stedelijke Doema. Deze werd ingesteld bij de wet op het stedelijk bestuur van 1870, volgens welke de doema voor vier jaar gekozen werd door de stedelijke burgers, daartoe naar de census in drie groepen verdeeld, die elk een gelijk aantal raadsleden kozen (vergelijk het Pruisische Dreiklassenwahlgesetz tot 1918). De stedelijke doema benoemde zelf het uitvoerend orgaan, aan het hoofd waarvan de burgemeester stond. De stedelijke autonomie bleef beperkt, evenals die van de districten en gouvernementen met hun zemstwo’s (d.i. landdagen) sinds 1864.
3. De Rijksdoema, ingesteld bij keizerlijk manifest van 30 Oct. 1905, toen de nederlagen tegen Japan en de daarop volgende revolutionnaire gebeurtenissen in het binnenland Nicolaas II dwongen enigermate aan de liberaal-democratische wensen tegemoet te komen. Volgens dit manifest zou de Doema, met democratisch kiesrecht gekozen, een medewetgevend en tot zekere hoogte een controlerend parlement worden. De verkiezingen hadden plaats in Mrt 1906 en 10 Mei d.a.v. werd de eerste Doema door de tsaar geopend. De oppositiepartijen waren verreweg in de meerderheid; het grootste aantal afgevaardigden had de liberale partij der Kadetten (d.i. constitutionele democraten), nl. 178 zetels, 37½ pct van het totaal. De sterkste groep na haar was die van de Troedowiki (z.v.a. werkenden), meest boeren en ook arbeiders (94 zetels, d.i. 19½ pct). Verder waren er o.a. 17 sociaal-democraten (Mensjewiki) en 100 partijlozen.
De Doema begon haar werkzaamheden met een adres van antwoord op de troonrede op te stellen, waarin afschaffing van de uitzonderingswetten, gelijkheid van allen voor de wet, algemeen kiesrecht en ministeriële verantwoordelijkheid werden geëist, doch dit alles werd door de regering bij monde van minister-president Goremykin afgewezen. Daarop nam de Doema vrijwel eenstemmig een motie van wantrouwen tegen de regering aan. Na dit omineus begin verscherpte zich het conflict tussen regering en Doema doordat de laatste een agrarische hervorming aannam (onteigening van de grootgrondbezitters tegen schadeloosstelling; de grond zou aan de boeren komen). Tegen het verzet van regering en adel beriep de Doema zich op het volk. Daarop werd zij, 21 Juli 1906, door de tsaar ontbonden. Tegelijk werd Goremykin als minister-president vervangen door de minister van Binnenlandse Zaken Stolypin. De volgende dag besloten de oppositie-leden een oproep tot het volk te richten om belasting en recrutering te weigeren (Manifest van Wiborg), zonder effect evenwel, behalve dat de ondertekenaars hun actief en passief kiesrecht verloren.
Onlusten, aanslagen (o.a. een mislukte op Stolypin), en van de andere kant reactionnaire terreurmaatregelen bleven voortduren. De regering waagde het nog niet het kiesrecht te wijzigen, maar trachtte wel de verkiezingen op alle mogelijke wijzen te beïnvloeden. Zonder resultaat echter, want de tweede Doema, die op 5 Mrt 1907 geopend werd, was nog radicaler dan de eerste: de Kadetten en enkele aanverwante groepen hadden 123 zetels; de Troedowiki 97, doch de verschillende soorten socialisten, waaronder ook enige Bolsjewiki, thans 83 zetels. Meer dan bij de eerste Doema werd echter de kracht van de oppositie verlamd door onderlinge onenigheid. Terwijl de Kadetten door een gematigde koers de constitutie wilden redden, gebruikten de socialisten de Doema vooral als revolutionnair propaganda-middel. Tegen hen trad Stolypin op met de eis tot inhechtenisneming van alle 55 sociaal-democraten, en toen de Doema de beslissing wilde uitstellen, volgde haar ontbinding (16 Juni 1907).
Tegelijk wijzigde de regering het kiesrecht zodanig, dat de grootgrondbezitters, industriëlen en grote kooplieden veel sterker, de boeren, arbeiders en de niet-Russische volken veel zwakker vertegenwoordigd zouden zijn. De regeringsgezinden kregen dus de meerderheid in de derde Doema, die op 14 Nov. 1907 voor het eerst bijeenkwam, en bleef bestaan tot 1912. Toen werd de vierde Doema gekozen, en hoewel de regering ook ditmaal de verkiezingen zoveel mogelijk trachtte te beïnvloeden, kreeg de reactionnair-nationalistische rechterzijde niet de meerderheid. Gedurende Wereldoorlog I kwam deze Doema steeds meer in conflict met de keizer. Bij het begin van de Maart-revolutie van 1917 ontbond deze haar (11 Mrt), toen zij om een kabinetswijziging gevraagd had. Zij vergaderde echter verder op de 12de Mrt en benoemde een Voorlopig Comité, dat weldra (14 Mrt) een Voorlopige Regering vormde, die na de afstand van de Tsaar het bestuur in handen nam.
PROF. DR TH. J. G. LOCHER
Lit.: Kljoetsjewskij, De bojaren-doema van het Oude Rusland (Russ. 1880); zie verder lit. Rusland, geschiedenis.