(van Flensburg), eigenlijk Doodt, beoefenaar van Nederlandse, in het bijzonder Utrechtse geschiedenis (Flensburg 8 Mrt 1795 - Utrecht 25 Aug. 1847), zoon van een kuiper, kwam als huisonderwijzer naar Nederland en vestigde zich spoedig als onderwijzer in het Duits te Utrecht. Na korte tijd leraar van het stedelijk gymnasium te zijn geweest, werd hij in 1829 tot beambte en in 1840 tot amanuensis van de academische bibliotheek benoemd.
Van 1841-1847 was hij tevens lector in het Duits aan de Universiteit te Utrecht. Zijn grote belangstelling lag op historisch gebied, getuige zijn speurdersarbeid in de provinciale, stedelijke en kerkelijke archieven te Utrecht en de publicatie van vele daar gevonden documenten en van artikelen van onderscheiden aard in verschillende periodieken. Zijn belangrijkste uitgave is wel die van het Archief voor kerkelijke en wereldlijke geschiedenissen. Ten onrechte noemt men hem Dodt van Flensburg (hij schreef zich J. J. Dodt, van Flensburg).MR J. W. C. VAN CAMPEN
Bibl.: Berigt omtrent handschriften van werken over de geschiedenis van Nederland, zamengesteld uit het Archiv für ältere deutsche Geschichte (Utrecht 1834); Repertorium dissertationum Belgicarum... ab anno 1815 usque ad annum 1830 (Traj. a. R. 1835); Pogingen om eene meer grondige beoefening der geschiedenis van Nederland voor te bereiden (Utrecht 1837); Archief voor kerkelijke en wereldlijke geschiedenissen, inzonderheid van Utrecht (Utrecht 1838-1847), 7 dln (met vervolg door A. M. C. van Asch van Wijck, 1848-1853, 3 dln).
Lit.: Alg. Konst en Letterbode 1847 II, 225; Handel. Maatsch. van Letterk. 1848, 29; Inleiding op van Asch van Wijck’s Archief I; Kronijk Hist. Gen. IV 1848, 56 (verkoping van zijn handschriften); J. F. van Someren, De Utrechtse Univ. Bibl. (1909).