(van het Latijnse fari, spreken = wat geoorloofd is volgens de uitspraak van de góden, tegenover nefas = wat niet geoorloofd is). Al vroeg, en zeker sinds Cicero en Vergilius, betekent het echter ook: het goddelijk recht, dus het recht, dat van de goden uitgaat, naast en tegenover dat, wat door mensen is geschapen (ook onderscheiden als ius divinum en ius humanum). Zo onderscheidt men in het Romeinse recht in dezelfde betekenis fas en ius.
Lit.: C. A. Peeters, Fas en Nefas, een semantische studie. Diss. Utrecht (1945); P. Noailles, Jus et Fas, Études de dr. rom. (1949).