Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

Dierentuinen

betekenis & definitie

Een dierentuin of zoölogische tuin is, of behoort althans te zijn, een niet-lucratieve instelling van opvoedkundige betekenis, die op wetenschappelijke basis beheerd wordt; in deze zin zijn niet alle instellingen, die tegen een entrée-prijs dieren voor het publiek tentoonstellen werkelijke dierentuinen. De voornaamste functie van dierentuinen is dan ook gelijk aan die van musea.

Bij beide soorten van instellingen is een der belangrijkste middelen om haar doel te bereiken het organiseren van rondgangen onder deskundige leiding. Hoewel het doel van werkelijke dierentuinen dus in de eerste plaats opvoedkundig is, bevorderen dierentuinen als hier bedoeld ook nog het zoölogische onderzoek, terwijl zij in de derde plaats krachtig medewerken aan de instandhouding der wilde fauna van de gehele wereld, o.a. door het fokken van vertegenwoordigers van zeldzame soorten.Van oudsher heeft de mens een aangeboren belangstelling voor het in het wild levende dier en men kan veilig zeggen, dat deze belangstelling in het huidige tijdsgewricht nog voortdurend stijgt. Aan de andere kant zal er ongetwijfeld bij de voortdurende toename van het aantal mensen op aarde en het zich in verband daarmede steeds verder uitbreiden van het cultuurland, steeds minder terrein overblijven, waar de bestaansmogelijkheden, vooral voor grotere, in het wild levende, dierensoorten, gerealiseerd zijn. Daarom zal in de toekomst het bestaan van dierentuinen, die vertegenwoordigers van steeds zeldzamer wordende dierensoorten, zoals mensapen, giraffen, neushoorns, enz., voor het publiek ten toon stellen, slechts te excuseren zijn, indien het niet-lucratieve, zuiver culturele instellingen van opvoedende en wetenschappelijke betekenis zijn.

Gedurende de laatste decennia is meer aandacht gewijd aan de wijze, waarop het dier in de dierentuin aan het publiek vertoond wordt, dan zulks vroeger het geval was. De naam Carl Hagenbeck is verbonden aan de eerste pogingen om dieren aan het publiek te laten zien in een verblijf, dat door zijn aanleg en opbouw de indruk maakt van een brokstuk uit een, min of meer romantisch, natuurlijk landschap met rotspartijen e.d. en dat niet door hek- of traliewerk, maar door een min of meer diepe, al dan niet met water gevulde, gracht van de ruimte, waarin het publiek zich bevindt, gescheiden is. Dergelijke zgn. „Freianlagen” hebben uitsluitend waarde, wat betreft het op een aangename en pakkende wijze aan het publiek vertonen der dieren; de veelal onder het publiek verspreide mening, dat de dieren daarin in de illusie zouden verkeren, in vrijheid te leven, of dat zij het in deze gewaande vrijheid beter zouden hebben, dan in een gewoon diergaardeverblijf, is onjuist, zelfs is het tegendeel dikwijls het geval.

Een tweede type van een nieuw soort dierenverblijf komt tot stand, wanneer men uit een bestaand natuurlijk landschap een gedeelte op de een of andere wijze isoleert en daarin bijv. kudden hoefdieren, troepen wolven, leeuwen, beren, of ook wel vertegenwoordigers van allerlei vogelsoorten onderbrengt, zoals dit bijv. gedaan is te Whipsnade door de Zoological Society of London. Ook aan deze methode van het tentoonstellen van dieren kleeft het bezwaar, dat daarbij meer ziekten en ongelukken onder de dieren voorkomen, dan in de meer ouderwetse dierenverblijven, waar een individuele verzorging van het dier beter mogelijk is.

Overigens mag niet onvermeld blijven, dat zowel bij de hierboven bedoelde „Freianlagen” als bij het type dierenverblijf, dat o.a. te Whipsnade wordt aangetroffen, voor de meeste dierensoorten toch verwarmbare en goed ventileerbare binnenverblijven, waarin de dieren onder ongunstige weersomstandigheden of ook bij ziekten en dergelijke ondergebracht kunnen worden, onmisbaar zijn.

Een ideale dierentuin, die o.a. representatief wil zijn, d.w.z. van een zo groot mogelijk aantal dierenvormen, vertegenwoordigers ten toon wil stellen, zal dus liefst over deze drie typen van dierenverblijven moeten beschikken:

1. het ouderwetse dierenverblijf, bestaande bijv. uit perken en stallen, reptielenhuis, vogelhuis enz.;
2. het meer toneelachtige dierenverblijf à la Hagenbeek, waarbij kunstmatige rotsen e.d. daarbinnen of daarachter gebouwde goede binnenverblijven camoufleren;
3. uit natuurlijk terrein geïsoleerde brokstukken, waarnaast dan ook weder goede binnenverblijven voorhanden moeten zijn (zie verder Artis en dierenhandel).

DR A. L. J. SUNIER

< >