In de latere middeleeuwen was aanvankelijk de eigenaar van een dier, dat de mens lichamelijke of stoffelijke schade had berokkend, als zodanig niet strafrechtelijk verantwoordelijk. Hij werd het pas wanneer hij die verantwoordelijkheid opnam, zelfs later nog, in volle 15de eeuw, kon hij iedere verantwoordelijkheid afwenden door af te zien van zijn hoedanigheid als eigenaar, in welk geval de oorzaak van de schade als herenloos goed aan de heer verviel.
De dierenprocessen, die zich in de 13de eeuw in Frankrijk ontwikkelden, en zowel in de middeleeuwen als in latere eeuwen in Noord- en Zuid-Nederland voorkwamen, moeten in het licht van deze grondgedachte beschouwd worden.De eigenlijke dierenprocessen kunnen in drie groepen ingedeeld worden. Tegen het dier kon vooreerst een strafprocedure gevoerd worden volgens dezelfde ingewikkelde wijze als tegen mensen: het schadelijke dier — zowel het huisdier, dat een ongeluk veroorzaakt had als wilde dieren — werd evenals een misdadiger aan het gerecht overgeleverd, dat het bij een vonnis ter dood veroordeelde; opdat het ter dood brengen door de galg of op een andere wijze niet op het gewone slachten zou gelijken, geschiedde dit op plechtige wijze door de beul en zijn helpers.
Een tweede groep bestond uit de processen tegen insecten, vogels, knaag- en andere voor de landbouw schadelijke dieren. Het geestelijk gerecht gaf aan deze dieren het bevel binnen een bepaald tijdsverloop te verdwijnen. Na hun verdediging door ambtshalve aangestelde advocaten, werden tegen hen dagvaardingen, anathema’s en excommunicaties gericht.
Een derde groep processen waren die wegens bestialiteit: het schuldige dier moest met de dader verbrand worden, omdat niets meer mocht overblijven van hetgeen aan dit afschuwelijk misdrijf herinnerde.
Een gedeeltelijke verklaring is te vinden in het beginsel van het middeleeuwse strafrecht, dat de daad en niet de dader strafte: men beschouwde de dieren als verantwoordelijke wezens, een voorstelling dus, die op een primitieve gedachtengang berust. Er is geen reden aan te nemen, dat deze opvatting onder invloed zou staan van passages in het Oude Testament (Genesis 9 : 5 en Exodus 21 : 28), waar sprake is van wraak die op dieren moet worden genomen. Immers de vonnissen en straffen van dieren komen zeer algemeen, ook bij heidense volkeren voor.
DR L. TH. MAES
Lit.: Karl von Amira, Tierstrafen u. Tierprozesse (Mitteil. d. Inst. f. österr. Geschichtsforschung, XII, 1891), blz. 545-601; L. H. A. Berkenhof, Tierstrafe, Tierbannung u. rechtsrituelle Tiertötung im Mittelalter, Zürich, diss. Bonn (1937); E. P. Evans, The criminal prosecution and capital punishment of animals (London 1906); A. Harou, Over eenige dierenprocessen in België (Ons Volksleven) VI, 1894, p. 93 sq; VII, 1895, p. 215 sq; E. L. de Kerdaniel, Les animaux en justice. Procédures et excommunications (Paris 1925), en Monitoires, Procédures et malédiction (Paris 1933); B. J. Stokvis, Bijdrage tot de kennis van het wereldlijk dierenproces in de Noord. Nederlanden (Tdschr. v. Strafr., dl XLI, 1931, P. 399 sq).