Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

DICTATUUR

betekenis & definitie

(van Lat. dictare, met klem aanzeggen, de wet stellen), is, als term van modern staatsleven, de aanduiding voor een staatsgezag, belichaamd in één persoon (dictator) of heersende partij, dat zich in de plaats heeft gesteld van, of althans zich hoger stelt dan, de langs de weg van vrije meningsuiting verkregen overheden, in sommige gevallen ook dit apparaat van vrije meningsuiting (verkiezingen) als springplank — vóór of na een staatsgreep, en meest met toepassing van intimidatiepraktijken — gebruikt tot het vestigen van eigen autocratisch gezag.

Dictatuur (voor de naam Dictatuur van het Proletariaat zie hieronder) is in geen enkele constitutie als naam te vinden en derhalve blijkbaar nergens als loffelijk begrip geaccepteerd. Het is veeleer een qualificatie van haar tegenstanders, thans vooral van de parlementair-democratische gezichtshoek uit, en geldt dan ook voor diverse systemen, die vaak weinig meer dan de één- of weinig-hoofdige leiding met elkaar gemeen hebben (fascistische, nazi-, militaire, communistische, Titoïstische dictatuur) en die meestal wel, doch geenszins alle op geweld moeten berusten.

Oude Tijd

In de oude Romeinse Republiek, waaraan het moderne begrip van dictator (dictatuur is een kennelijk via het Frans tot ons gekomen aanduiding voor het regime van en onder de dictator) is ontleend, was dictator titel van een opperste gezagvoerder die in buitengewone omstandigheden gekozen werd, bijv. als bijzonder ernstig krijgsgevaar de staat bedreigde. Dan werd hij boven alle andere magistraten gesteld en met onbeperkte uitvoerende macht bekleed. De benoeming van een dictator geschiedde als gevolg van een senaatsbesluit door een van de consuls. De keuze was oorspronkelijk beperkt tot de patriciërs; later waren ook plebejers benoembaar (de eerste plebejische dictator volgens de overlevering in 356 v. Chr.). De dictator koos zelf een helper, magister equitum (ritmeester) geheten. Hij stond boven alle magistraten; het recht van provocatio (beroep op het volk bij doodvonnissen van een magistraat) gold tegenover hem (althans oorspronkelijk) niet, zodat hij recht had over leven en dood. Slechts had hij niet de beschikking over de schatkist en mocht hij Italië niet verlaten. Zijn ambtsduur was ten hoogste 6 maanden, opdat de dictatuur niet tot het koningsschap zou voeren, waarvan zij immers een (tijdelijk) herstel betekende. Hij was omringd door 24 lictoren. Na de Tweede Punische oorlog was er geen dictator meer dan bij hoge uitzondering (de laatste was Marcus Junius Pera in 216 v. Chr.) en na de dood van Caesar, die dictator perpetuus (voor het leven) was geweest, werd het ambt door een wet van Antonius afgeschaft.

Naast deze oppermachtige dictator (gewoonlijk dictator rei gerundae causa: „voor het voeren van de oorlog” genoemd) waren er ook dictatoren voor bepaalde handelingen, bijv. comitiis habendis (voor het houden van verkiezingen bij ontstentenis van magistraten) en clavi figendi causa (het inslaan van de spijker in de deur van het Capitool om het begin van een nieuwjaar aan te duiden). Een geheel nieuwe plaats nam Sulla in als dictator rei publicae constituendae (voor het inrichten van het staatsbestuur): door een machtigingswet van de senaat werd hij, zolang hij wilde, met onbeperkte macht aan het hoofd van de staat gesteld. Caesar’s dictatuur steunde op deze.

De overlevering wil, dat aan het begin van de Romeinse republiek het koningschap werd vervangen door het tweehoofdige consulaat, een jaarambt.

Het blijft echter een strijdvraag, of wellicht niet het koningschap eerst werd vervangen door een jaardictatuur en deze daarna op haar beurt door het tweehoofdige consulaat, om sindsdien slechts in bijzondere noodgevallen tijdelijk (voor 6 maanden) te worden hersteld.

Lit.: F. Bandel, Die röm. Diktaturen, diss. Breslau (1910); Hans Rudolph, Die Dikt. in Rom, diss. Leipzig (1932); Ulr. Wileken, Zur Entwickl. d. röm. Diktatur (1940) (Abh. Berlin. Akad.); R. Stark in Hermes, jg. 75, blz. 206 vv.; Pauly-Wissowa, Real-Enz. der klass. Altertumsw. V, 370 e.v.

Nieuwere Tijd

In de nieuwere geschiedenis zijn nu eens in het ene, dan weer in het andere land politieke leiders naar voren gekomen, wier wil boven de landswetten prevaleerde en die, hoe verschillend de omstandigheden en de persoonlijkheden ook waren, door een veralgemenend spraakgebruik als „dictator” zijn bestempeld. Meestal had dit woord een ongunstige betekenis en werd het gesteld tegenover „democratie”, dat een veel gunstiger betekenis had. Maar noch het ene noch het andere woord zijn ooit feilloos omschreven, met als gevolg dat democratieën en dictaturen niet altijd scherp tegen elkaar waren afgebakend.

Als de eerste dictator van de nieuwere tijd kan het best Cromwell gelden. Ten aanzien van hem zijn reeds twee dingen op te merken, die voor elke creatieve dictator opgaan. In de eerste plaats vermeed hij het zichzelf dictator te noemen — hij heette Protector —, en in de tweede plaats zijn de nakomelingen het er nooit over eens geworden, of hij nu een repressieve dictator is geweest dan wel de democratische ontwikkeling heeft bevorderd. Het oordeel over Napoleon heeft zich tussen dezelfde polen bewogen. Het veiligste is misschien aan te nemen, dat de reactie op een periode van dictatuur een versnelling van het democratisch proces betekent.

De afloop van Wereldoorlog I bracht voor sommige volken zulke politieke, economische, sociale en geestelijke moeilijkheden mee, dat zij in de dictatuur vluchtten. In Italië was het het fascisme, in Turkije het Kemalisme, in Duitsland het nationaal-socialisme en in Spanje de Franco-beweging, die een staat schiepen, gegrondvest op een nationalistische partij en onder de krachtige, autoritaire leiding van het hoofd van deze partij. Tussen deze dictaturen en de landen, die trouw bleven aan democratische regeringsmethoden, ontstond allengs een scherpe, ideologische tegenstelling, die ten slotte uitliep op Wereldoorlog II. Dat democratie en dictatuur echter geen zuivere alternatieven waren, bleek uit de omstandigheid, dat de dictatuur vaak evenzeer voortkwam uit innerlijke ontoereikendheden van de democratie zelf als uit de revolutionnaire praktijken van op macht beluste groepen. Het einde van Wereldoorlog II heeft daarom het probleem der dictatuur geenszins uit de weg geruimd, des te minder omdat Sovjet-Rusland, dat aan de zijde der overwinnende democratieën had meegestreden, ondanks alle verklaringen van het tegendeel in minstens dezelfde mate een dictatuur is als de regeringsvorm van de overwonnen landen dat was.

J. R. EVENHUIS

Lit.: O. Forst de Battaglia, Prozess der Diktatur (1930); J. Bainville, Les dictateurs (1935); H. Kantorowicz, Dictatorships (1935).

< >