Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

GEZAGVOERDER

betekenis & definitie

noemt men de kapitein van een schip, als men hem beziet als drager van regeermacht.

De rechtstoestand van de kapitein is van drieërlei aard:

a. Hij is, zo hij het schip niet zelf reedt, arbeider in dienst van de reder;
b. hij is vertegenwoordiger van de reder en de ladingbelanghebbenden;
c. hij is gezagvoerder.

In deze laatste hoedanigheid wordt hij door de wet met een bestuursmacht bekleed, die in zekere bestuursplichten haar aanvulling vindt. Een schip op de vrije zee, die buiten de hoogheidskringen der staten valt, is een tijdelijk, geheel op zichzelf staand gemeenschapje; de kapitein is hiervan het hoofd, en, waar dit eenmaal zo is, kent men hem als zodanig ook zekere rechten en plichten toe binnen de territoriale wateren.

Het uitgangspunt is hier art. 341 W.v.K.: „De kapitein voert het schip. Hij oefent over alle opvarenden gezag”; ook dus over zijn eigen werkgever, wanneer deze zich aan boord mocht bevinden.

Dit gezag verschilt nog weer al naar gelang de opvarende behoort tot de bemanning of niet; over de bemanning heeft hij een „disciplinair gezag”, tot welks handhaving hij „de redelijkerwijze nodige maatregelen” nemen kan (art. 422 W.v.K.). De anderen „zijn gehouden de bevelen na te komen, welke door den kapitein worden gegeven in het belang der veiligheid of tot handhaving van de orde en tucht” (art. 341 W.v.K.).

In verschillende bepalingen in het W.v.K. en in de tuchtwet van 7 Mei 1856, Stbl. 32, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 14 Juni 1930, Stbl. 240, wordt dit tweeërlei gezag nader uitgewerkt; het wordt geschraagd door art. 400 W.v.Sr.

Tot de voorschriften omtrent de gezagvoerder behoren ook de talloze, die hem inschakelen in de overheidsdienst; soms als ambtenaar van de burgerlijke stand bij geboorte en overlijden, soms als notaris voor wie een testament kan worden verleden, dan weer ter wille van de openbare gezondheidszorg, van de belastinginning, de sociale voorzorg, de strafvordering en het postvervoer.

Deze ganse gezagvoerderspositie wortelt niet in zijn arbeidsovereenkomst; hij kan niet contractueel worden gewijzigd. Ook al krijgt de kapitein zijn betrekking ingevolge die overeenkomst, dan bezit hij, haar eenmaal verkregen hebbende, krachtens de wet op zijn schip een bewindsbevoegdheid met daaraan verbonden plichten, die zijn reder hem noch zou kunnen verlenen noch kan ontnemen. Het van oudsher in het schippershart sterk levende gevoel de eerste naast God te zijn op zijn schip vindt hierin zijn zakelijke verklaring en rechtvaardiging; de kapitein beseft gezagvoerder te zijn en dit is niet enkel een ijdel woord, hij is het wezenlijk; in zijn gezagvoerderschap bezit de kapitein een souvereine zelfstandigheid.

Lit.: R. P. Cleveringa, Het nieuwe zeerecht, 3de dr. (1946), blz. 214-255; T. J.

Noordraven en S. P. de Boer, Handboek der scheepvaartwetten, scheepvaartcontracten en scheepsadministratie, 7de dr. (1939), blz. 31-44; W. L. P.

A. Molengraaff, Leidraad bij de beoefening van het Nederlandsche handelsrecht II, 8ste dr. (1948), blz. 661-667.