In het Belgisch Burgerlijk Wetboek wordt het detentierecht slechts terloops behandeld en wel onder de oorzaken die de verjaring verhinderen. Te dier gelegenheid omschrijft de wet het detentierecht als het recht van de houder, die voor een ander bezit, en spreekt ze van houders of bezitters ter bede. Dit is het geval met huurders, bewaarnemers enz.
De rechten van de bezitters ter bede zijn beperkt door hun titel. Zij kunnen de zaak die ze ter bede onder zich hebben nimmer verkrijgen door verjaring (art. 2236 B.W.), na welk verloop van tijd ook, en evenmin hun erfgenamen (art. 2237 B.W.). Men kan inderdaad geen verjaring verkrijgen in strijd met zijn titel, in die zin dat men de oorzaak en het beginsel van zijn bezit voor zichzelf niet kan veranderen (art. 2240 B.W.). Nochtans kunnen de bezitters ter bede wel door verjaring verkrijgen indien de titel van hun bezit veranderd is, hetzij uit een oorzaak die van een derde voortkomt, hetzij door de tegenspraak welke zij tegen het recht van de eigenaar hebben opgeworpen (art. 2238 B.W.). Want van bezitters ter bede worden ze alsdan volwaardige bezitters (zie bezit) en na verloop van de voor verjaring gestelde termijn, onder de voorwaarden daarbij door de wet bepaald, kunnen zij zich op het eigendomsrecht door verjaring beroepen. Art. 2241 B.W. voorziet verder dat men verjaring kan verkrijgen in strijd met zijn titel, in die zin dat men zich van de verbintenis die men heeft aangegaan door verjaring bevrijdt (zie verjaring). Voor de detentie naar Belgisch strafrecht zie straf.
MR W. DELVA