Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

DETECTIVE-ROMAN

betekenis & definitie

De bij velen heersende mening, als zou de moderne detective-roman op één lijn te stellen zijn met het sensatie-verhaal (de „thriller”), berust op een misverstand. Dit neemt echter niet weg dat hij ontstaan is op de basis van het oude boeven-verhaal, waarvan de oorsprong zich verliest in het grijze verleden.

Dit laatste diende ter bevrediging van verschillende (onbewuste) behoeften onder het lezers-publiek: het moest afschrikken en tegelijk voor het publiek toch de betekenis houden van een heimelijke lustbevrediging. Vaak was deze afschrikking mede gebaseerd op religieuze momenten, doch in de loop van de tijden verdwenen deze meer en meer en in de 18de eeuw ontstonden de colportage-verhalen over stoute stukken van dieven en straatrovers, waarin de boef eigenlijk de mooie rol gaat spelen. Deze verlegging van accent echter zou niet mogelijk geweest zijn, wanneer daarmee niet gepaard was gegaan de voorstelling, als zou de boef strijden voor een goede zaak, en als zouden zijn slachtoffers eigenlijk maar verachtelijke individuen zijn. In de 19de eeuw heeft dit genre boevenverhaal zich nog sterk ontwikkeld (Buffalo Bill, Lord Lister, Arsène Lupin). Dit type van sensatieverhalen handhaaft zich in verschillende vormen tot op de huidige dag.Op een zeker moment heeft zich nu van dit genre de variant afgesplitst, die uitgroeide tot de moderne detective-roman. Over het algemeen zijn dit processen van vrij lange duur. Des te opmerkelijker is het dat in dit geval het ontstaan van het nieuwe genre zeer nauwkeurig valt aan te geven. De aera van de detective-roman wordt nl. ingeluid in April 1841 en wel met de publicatie van Edgar Allen Poe’s novelle: The murder of the Rue Morgue in een Amerikaans tijdschrift. Hiermede gaf Poe het grondstramien niet alleen voor de detective-roman, maar ook voor de figuur van de detective zoals wij deze heden ten dage nog kennen.

De vraag dringt zich op, hoe het mogelijk was dat, nadat het boevenverhaal reeds eeuwenlang in alle mogelijke vormen gebloeid had, nu juist in de eerste helft van de 19de eeuw dit nieuwe genre misdadigers-lectuur tot ontwikkeling kon komen. Achter dit verschijnsel verschuilt zich een merkwaardige, slechts cultuur-historisch te benaderen, ontwikkeling. Het oude boevenverhaal was in wezen gebaseerd op een uiteindelijk vertrouwen in de kracht van de straffende overheid, die meer of minder onbewust beschouwd werd als te zijn bekleed met goddelijk gezag. Hieraan ontleende het genre in sterke mate zijn sociale functie. Na de Franse Revolutie was de visie van de 19de-eeuwse mens op zijn overheid een fundamenteel andere geworden. Zij werd bepaald door utiliteits-overwegingen en had in religieus-ethische zin een duidelijke ontluistering ondergaan. In verband hiermede kon met name het meer intellectueel geschoold publiek van de 19de eeuw het niet meer stellen met de primitieve boeven-literatuur, terwijl toch de psychologische noodzaak van het bedwingen van angstgevoelens ten aanzien van de eigen criminele mogelijkheden bleef bestaan. Daarom moest de ontluisterde overheid vervangen worden door een figuur, op welke het geloof in goddelijke alwetendheid en almacht kon worden overgedragen en die het op kon nemen tegen de misdadiger. Van deze noodzaak uit werd de moderne figuur van de detective gecreëerd en ontstond het genre, door Poe op zo geniale wijze gevormd. Vele en interessante modificaties heeft de detective-roman sindsdien ondergaan, maar het grondplan is tot in onze tijd onveranderd gebleven.

Doordat derhalve de detective-roman in de eerste plaats is en moet zijn het sprookje van de alwetende detective, is de betekenis van deze literatuur met betrekking tot de psychologie van de misdadiger, uitermate gering. Deze laatste komt als persoonlijkheid inmiddels nauwelijks aan bod en betekent meestal niet veel meer dan een intellect, min of meer evenwaardig aan dat van de detective, maar niet uitgerust met de magische elementen, die zo typerend zijn voor de figuur van deze laatste. Wanneer een enkele maal een psychologisch belangrijke roman betreffende een misdaad en de dader daarvan wordt geschreven, blijkt meestal bij nauwkeurige kennisneming dat wij hier niet te doen hebben met een verhaal, waar de detective in het middelpunt staat, doch met een crimineel-psychologische studie in romanvorm. Een voortreffelijk specimen van dergelijk werk is bijv. Francis Iles (pseud. voor Anthony Berkeley): Malice aforethought.

Een detective-roman leert ons allereerst hoe de daad gepleegd is; zij leert ons alleen zeer oppervlakkig waarom de daad gepleegd werd; zij leert ons practisch nooit, waarom nu juist deze man op dit moment van zijn leven op deze wijzer deze misdaad pleegde. Hij is en moet krachtens zijn aard blijven wat hij, ondanks een oneindige veelsoortigheid, in wezen altijd is geweest: het heldendicht van de detective.

PROF. G. TH. KEMPE

Lit.: E. du Perron, Het sprookje van de misdaad, dialogen over het detective-verhaal (Amsterdam 1940); F. Fosca, Histoire et technique du roman policier (Paris 1937); Th. Würtemberger, Die deutsche Kriminalerzählung (1941); H. Haycraft, Murder for Pleasure: Life and Times of the Detective Story (1942); Ph. Kohnstamm, Gezonde Detectivelectuur, in: Volksontwikk. de 18 (Nov. 1936); J. J. Salverda de Grave, Over Detectiveverhalen, in: Vragen des tijds (1930), blz. 233-257; G. v. d. Leeuw, Het Detectiveverhaal als spiegel van dezen tijd, in: De Gids 1944-'45 II, blz. 105 v.; S. Vestdijk, Edgar Allen Poe, in de bundel „De Poolse Ruiter” (Bussum 1946); G. Thomas, How to Enjoy Detective Fiction (1948); G. Th. Kempe, Misdaad en misdadiger in de detectiveroman, in: Droom en onthulling, Lezingen v. h. Criminol. Inst. (1948); Th. Narcejac, Esthétique du roman policier (1947); H. Douglas Thomson, Masters of Mystery (Collins 1931) (uitvoerige studie); John Carter, Detective Fiction, in: New Paths in Book-Collecting (1934), blz. 31-65; Ellery Queen, The detective short story, a bibliography (Boston 1942); R. Messac, Le „detective-novel” et l'influence de la pensée scientifique (1929).

< >