is een vlieg behorende tot de familie van de Oestridae, welker larven parasitair leven in de huid van de mens en van verschillende roofdieren, knaagdieren, herten, apen en huisdieren. Zij komt voor in Midden- en Zuid-Amerika, ook in Suriname.
Het wijfje legt haar eieren, ten getale van 14 tot 25, op insecten, zoals muskieten, vliegen en soms ook op teken, en plakt ze stevig vast op de huid van deze dieren. Na 5 tot 6 dagen zijn in de eieren larfjes gevormd; deze verlaten echter de eischaal nog niet, maar wachten daarmede totdat het insect, hetwelk hun als vervoermiddel dient, is neergestreken op de huid van de mens of van een van de genoemde dieren. Blijkbaar is de warmte de prikkel die ze tot activiteit drijft. Zij boren zich nu in de huid van hun gastheer, zover, dat het achtereinde tot het huidoppervlak reikt. In 1 tot 3 maanden is de larve vol ontwikkeld (tot ca 3 cm lang); ze valt dan op de grond, verpopt zich in de aarde en na 22-24 dagen komt uit de pop de volwassen vlieg.In de huid veroorzaakt de larve een jeukende puist (bekend als Berni of Torcel) die nogal pijnlijk is. Zij kan soms voorzichtig uit de huid gedrukt of getrokken worden, eventueel na gedood te zijn, wat de bevolking bereikt door de larve te doen verstikken door afsluiting van de ingang. Chirurgische verwijdering van de larve is beter.
PROF. DR W. KOUWENAAR
Lit.: E. Martini, in Jadassohn’s Handb. d. Haut- und Geschlechtskrankh. (1932), XII-I-blz. 658; C. F. Graig en E. C. Faust, Clinical Parasitology (1945), blz. 687, 693.